- Home
- Kikwit - Gungu
- Bas Congo
- Territoire de Madimba
- Kasaï
- KISANGANI – ISANGI – LOKUTU – YAHUMA
- Mbandaka -Bikoro
- Bas Uele - Buta - Aketi -Bondo
- Kivu - Goma - Bukavu
- Idjwi
- Kahuzi - Biega - Lwiro
- Historie : Het Vlaams in den Kongo
- Congo 1965 : gijzeling en moord in het Bisdom Bondo
- Het Rode Kruis van Belgisch Congo in Pawa
- KONGO CENTRAL : Boma
- HISTORIE : Congo onder stroom
Bij de Benedictijnen te Kiswishi ; foto Eddy Merveillie
KATANGA
1. Le tarif est 5 dollar !
Na een nachtvlucht met KLM bereiken we Nairobi, waar we overstappen op een vliegtuig van Kenya Airways. Om 11h25 in de voormiddag (plaatselijke tijd) landen we eindelijk op Luano, de luchthaven van de Katangese hoofdstad Lubumbashi. Tijdens het dalen van het vliegtuig krijgen we al een eerste blik op het typische savannelandschap dat er onder een schitterende, stralende zon helemaal verdord bijligt. Het droge seizoen is hier immers nog volop bezig. We hebben nog maar amper een voet op de Congolese bodem gezet of we bevinden ons al te midden de totale chaos. Wanneer we het gebouw van de luchthaven betreden worden we prompt overrompeld door een hele horde mensen die ons aanklampen terwijl ze een hele uitleg in het Swahili afratelen. Het enige wat ik er uit begrijp is de met aandrang herhaalde vraag: "passeport!,passeport!". Een nogal nors uitziend type met een alpinopetje op het hoofd en voor de rest in een sjofel pakje gestoken, heeft het kennelijk op mijn persoontje gemunt. Hij volgt mij op de voet. Ik ben echter niet van plan om mijn reispas zomaar af te te geven aan de eerste de beste die zich aan de deur aanmeldt. In deze heksenketel kan je onmogelijk uitmaken wie hier een officiële functie uitoefent en wie niet. De in het gebouw aanwezige,door elkaar dravende massa maakt een kabaal van jewelste waardoor je elke zin voor oriëntatie verliest. Ook het feit dat nergens duidelijk wordt aangegeven waar je je als pas aangekomen passagier moet aanmelden, draagt bij tot de algemene verwarring.
Zo laat ik mij tenslotte maar meedrijven met de mensenstroom terwijl er ondertussen tientallen handen aan mijn mouwen trekken en er één onbegrijpelijke, ononderbroken kakafonie in mijn oren schettert. De rond mij zwermende bende stuwt ons voort tot achteraan het gebouw waar een door enkele schamele hokjes geflankeerde houten balie staat die best een likje verf kan gebruiken. Hier sta ik plots oog in oog met de man met het alpinopetje die nu achter de ontvangstbalie is gaan post vatten en er geen twijfel meer laat over bestaan dat hij hier de dienst uitmaakt. "Passeport!" blaft hij mij nijdig toe en dit keer geef ik gedwee gevolg aan zijn bevel. Ook JP, mijn reisgenoot die intussen hetzelfde parcours heeft afgelegd, overhandigt de gevraagde papieren. De man bestudeert, draait en keert onze reispassen en zegt dan met een uitgestreken gezicht: "le tarif est 5 dollars pour vous et 5 dollars pour vous" terwijl hij JP en mij om beurten aanwijst.Aangezien de kerel onze paspoorten in handen heeft, beschikt hij ook over de beste argumenten en ik heb niet veel zin in een eindeloze palaver. Het 5 dollarbiljet gaat over de toonbank en vanaf nu bevinden we ons officieel en legaal op Congolees grondgebied. Zo gaat dat in Congo anno 2008! Nu moeten we nog onze bagage zien te bemachtigen en ook dat zorgt voor het nodige spektakel. Er is amper 1 bagageband waarop een onwaarschijnlijke verzameling van allerhande kartonnen dozen, plastieken boxen, manden en koffers rondjes draait.Enige discipline is hier niet aan de orde. Her en der springen mensen op en over de band om er hun reisgoederen van tussen de zich steeds hoger ophopende stapel vandaan te plukken. Ondertussen hebben wij het gezelschap gekregen van Pater Richard, een Benedictijner monnik die ons verder
Klaar voor vertrek vanuit Kiswishi (Foto : Eddy Merveillie)
2. Naar Kapolowe en Likasi
Vandaag reizen we verder van Lubumbashi naar Likasi. Geen grote afstand maar we zijn ook niet van plan om het hele traject linea recta af te leggen. De hoofdweg die Lubumbashi met Likasi verbindt, is een goed lopende asfaltbaan die werd aangelegd onder de auspiciën van de George Forrest Mining groep. Voor het gebruik ervan moet wel tol worden betaald. Ik zit in de eerste van de 2 jeeps die gezwind door het Katangese landschap snellen. We zijn echter nog niet lang onderweg wanneer we plots in de smiezen krijgen dat ons 2e voertuig niet meer volgt. Achteruit kijkend zien we in de verte dat het door 2 gemotoriseerde agenten aan de kant van de weg is gezet. Wat mag er wel aan de hand zijn? We maken snel rechtsomkeer om het te gaan uitvissen. Het blijkt dat Marc, één van de passagiers, een foto heeft gemaakt en dat de in het struikgewas verdekt opgestelde politiemannen dat hadden opgemerkt. Kennelijk zagen zij hierin een groot probleem en hebben zij dan maar prompt de achtervolging ingezet. God mag weten wat voor staatsbelangrijke installaties of gebouwen er hier wel mogen staan dat zij daar zo een trammelant van maken! Het is al snel duidelijk dat de zaak niet zo vlug geregeld zal zijn want het gesprek verloopt niet echt op een gemoedelijke toon. De 2 wetsdienaren hebben het gesofisticeerde foto-apparaat van Marc alvast in beslag genomen. Tegen betaling van een boete willen ze er echter wel eens over nadenken om het toestel aan zijn rechtmatige eigenaar terug te geven.. Het vergt nog een hele hoop overredingskracht van Abbé Norbert om hen te laten instemmen met een “minnelijke schikking” maar ten slotte krijgt Marc zijn toestel terug tegen de betaling van 80 US$. Zo verdient de Congolese arm der wet er een aardig zakcentje bij en kunnen wij onze weg verderzetten. Na verloop van enige tijd verlaten we de grote weg en begeven ons op de zandpiste richting Kapolowe, gelegen op een dertigtal kilometer van Likasi, aan de rand van het Tshangalelemeer. Dit kunstmatige meer, dat bevoorraad wordt door de rivier Lufira, vormt het reservoir van de centrale van Mwadingusha. Deze centrale werd gebouwd in de jaren 20 van de vorige eeuw om de fabrieken van de Union Minière te bevoorraden. Daarnaast bevat het Tshangalelemeer ook een belangrijk visbestand. In de jaren 20 arriveerde er in Kapolowe een benedictijner missie onder leiding van Mgr. de Hemptinne. Ze bouwden er een abdij die de Mission Saint-Gérard zou worden. Naar het schijnt zijn de huidige Provinciegouverneur Moïse Katumbi en zijn minister van energie Laurent Kahosi hier naar school geweest in het Centre scolaire de Kapolowe en heeft de in België bekende humorist Pie Tshibanda er nog lesgegeven. Bij onze aankomst brengen we eerst een bezoek aan het lokale hospitaal. Er ligt net een vrouw met een complexe botbreuk op de operatietafel maar toch wil de dokter ons eerst nog te woord staan alvorens hij zich om zijn patiënte gaat bekommeren. Hij schetst een beeld van de grote rol die het hospitaal speelt in het verstrekken van de gezondheidszorgen in deze regio. In Congo kan je immers bij ziekte of ongeval nu eenmaal niet zomaar even om de hoek bij een eerste hulp of spoeddienst terecht.Het Hôpital de référence heeft dan ook een enorm uitgebreide actieradius en mensen komen van ver uit de omstreken naar hier om geholpen te worden.
helpt in onze confrontatie met de luchthavenautoriteiten. Na nog wat gepalaver met de douanebeambten en de overhandiging van wat ze hier blijkbaar “une motivation” noemen, kunnen we eindelijk het gebouw verlaten.Buiten is het behoorlijk warm in de Katangese zon want het is al middag. Terwijl we ons naar de 2 voorgereden jeeps begeven worden we omstuwd door straatkinderen die ons, water, eieren, koekjes, papieren zakdoekjes en nog veel meer te koop aanbieden. Er zijn er ook die niets verkopen maar die al bezig zijn met je schoenen te poetsen nog voor je er erg in hebt. Het is de Congolese straateconomie in volle actie: iedereen probeert hier om met om het even wat ergens een cent te verdienen zodat er 's avonds toch iets te eten op tafel kan worden gezet. Ondertussen is de hele groep waarmee we de komende twee weken door Katanga zullen reizen voltallig bijeengekomen. We zijn een 12 tal man sterk. Hoofdzakelijk mensen die in Katanga geboren zijn, geleefd en of gewerkt hebben. Mijn kompaan JP heeft 28 jaar Congo op de teller staan die hij, een korte inleidende periode in Kinshasa niet te na gesproken, voor het overgrote deel heeft doorgebracht als leraar klassieke talen in Lubumbashi en Kolwezi. Hij verliet Congo in 1994 en is nu teruggekomen om een soort definitieve afscheidstoernee te maken.
En zo zijn er verschillenden onder ons die elk hun eigen redenen hebben om deze “randonnée Katangaise” te ondernemen. De 2 jeeps brengen ons naar de abdij van de Benedictijnen te Kiswishi die op zo'n 10 km buiten Lubumbashi, opzij van de weg naar Likasi is gelegen. Het is een groot complex dat naar Congolese normen behoorlijk onderhouden is. We krijgen elk een kamer met een comfortabel bed toegewezen en er is zowaar elektriciteit en stromend water! Na een goede maaltijd is het dan tijd voor een eerste verkennende rit door de Katangese hoofdstad. In en rond het centrum zijn de wegen nog best te doen. Naarmate we ons echter meer naar de buitenwijken begeven en tenslotte de weg naar de open mijnen inslaan, gaat de kwaliteit van het wegdek zienderogen achteruit. We komen helaas te laat om nog tot de mijnsite te worden toegelaten en moeten onverrichterzake terugkeren. Het lijkt wel alsof de chauffeurs ons een voorsmaakje willen geven wat nog komen gaat. De gekozen terugweg is in beduidend slechtere staat dan de route hierheen. De jeeps hobbelen en springen over de kuilen en bulten in wat eens een geasfalteerde weg moet zijn geweest. Het is al wel donker wanneer we terug in het centrum van Lubumbashi aankomen maar we maken toch nog even tijd voor een ommetje naar de grote Kathedraal. Terwijl de chauffeurs al in het vooruitzicht van de tocht van morgen de dieseltanks laten volgooien bezoeken wij de omgeving rond deze majestueuze kerk. Wij doen dit in gezelschap van Abbé Norbert. Hij is de man die de 2 volgende weken zal dienst doen als onze “passe-partout” Bij een rondreis in Congo is het gezelschap van een vertegenwoordiger van één van de religieuze orden immers vaak een pluspunt want voor de kromstaf gaat hier menige deur open die voor anderen gesloten blijft. Na de sightseeing gaat het terug richting Kiswishi voor het avondmaal en de nachtrust.
Poort van de abdij van de Benedictijnen - Kiswishi (foto E. Merveillie)
Dan nog betekent dit voor de dorpelingen vaak dat de gepaste hulp niet tijdig kan kan worden aangeboden zodat, zelfs als het ergste toch nog kan worden voorkomen, het niet zelden gebeurt dat blijvende letsels en/ of gevolgen niet te vermijden zijn. De vrouw die klaar ligt om geopereerd te worden is zo'n geval. Het heeft dagen geduurd eer zij vanuit haar dorp hierheen kon worden gebracht en de gevolgen van de breuk hebben zich ondertussen in ongunstige zin ontwikkelt. Zowat elke medische discipline wordt hier beoefend. Misschien wel met slechts een wisselend succes maar in elk geval zeker met een lovenswaardige inzet en volharding. Ook voor de leprozen wordt er gezorgd. Vroeger bleven de leprapatiënten soms een jaar lang hier in het hospitaal, tot ze volledig genezen waren. Terugkeren naar hun dorp lukte niet omdat ze er werden uitgestoten. Zo ontstond een dorp van genezen leprozen naast het hospitaal, die daar gezinnen vormden. Thans duurt de behandeling ongeveer een week en kunnen daarna deze mensen met hun medicatie huiswaarts keren. Een van de genezen verklaarde leprozen komt ons begroeten. De man is verminkt aan beide armen. Van zijn linkerarm blijft nog slechts een stompje over ter hoogte van de schouder terwijl de rechterarm zelf nog intact is maar er van de hand niets meer is overgebleven dan een vingerloze klauw. Voor de man die het duidelijk niet breed heeft al kent hij hier misschien wel een beter lot dan hij ook maar ergens anders zou kunnen hebben, is onze aanwezigheid een mooie gelegenheid om wat geld te pakken te krijgen. Hij krijgt enkele dollarbiljetten en Congolese franken toegestopt en laat zich gewillig fotograferen terwijl de abbé Norbert zijn hand op diens schouder legt. Ik vind het hele gebeuren zeer confronterend. Het is de eerste keer dat ik in levende lijve iemand zie die de gevolgen van lepra draagt.
Selfie in het hospitaal van Kapolowe (foto: E. Merveillie)
Aan het meer van Tshanguelele (foto: JP)
Bij deze ontmoeting moet ik denken aan mijn vader die in de vijftiger jaren als gezondheidsbeambte hier in Congo onder andere ook instond voor de opvolging van de verzorging van de leprozen in het district van Djolu in de Evenaarsprovincie. Ik herinner mij hoe de enkele zwart wit foto's waarop hij staat afgebeeld omringd door een hele groep leprozen die op consultatie komen mij als kleine jongen intrigeerde en mij voorkwamen als beelden uit een verre vreemde wereld. Een wereld waar mijn ouders vaak over vertelden en die in mijn fantasie al gauw mythische proporties aannam. Het is een gevoel dat mij tijdens deze reis nog een paar keer zal overvallen. Het bezoek aan het hospitaal annex dispensarium wordt afgerond met een laatste groet aan de aanwezige dokter waarna we de maaltijd gaan nuttigen in de gebouwen van de abdij van de Mission Saint Gerard. We verorberen een sobere broodmaaltijd die we doorspoelen met een goede geut verfrissende Simba. Aan de muren in het gebouw hangen verschillende vergeelde foto's van missionarissen die hier ooit, lang geleden, hun zending hebben volbracht. De bebaarde mannen in lange habijten kijken naar ons vanuit een ver verleden en ik tracht me ondertussen iets voor te stellen van hoe het leven in de pionierstijd hier moet zijn geweest. Na de lunch reizen we door naar het Tshangelelemeer, bij de vroegere kolonialen ook wel gekend als het Lac de Retenu. Daar worden we verwelkomd door een massa joelende kinderen die ons achtervolgt tot aan de boord van het meer. Sommigen van ons gezelschap delen koekjes en ander lekkers uit waardoor het gedrang rondom ons natuurlijk nog toeneemt. Het is een liefelijk meer waar de waterhyacinten welig tieren. Er worden onderhandelingen gestart over de prijs om de liefhebbers uit de groep een boottochtje op het meer te laten maken. Niets voor mij. De bootjes die aan de kant liggen zien er volgens mij trouwens niet allemaal even ”zeewaardig” uit. De waterratten schepen dus in en vertrekken voor een rondvaart terwijl ik met de rest aan de oever hun terugkomst afwacht. Het bootje verdwijnt al snel achter een muur van het metershoog riet dat hier op sommige plaatsen zo weelderig groeit dat het meer bezaaid is met talrijke, door deze dikke begroeiing gevormde eilandjes waardoor, naar het schijnt, de watervlakte door de jaren heen in een waar labyrint is herschapen. Het meer is dus groot genoeg om er op te verdwalen.Onze avonturiers keren echter behouden terug en hebben er zichtbaar van genoten. Nu het spelevaren is afgelopen is het stilaan tijd om ons naar Likasi te begeven waar we de nacht zullen doorbrengen. In Likasi worden we ontvangen door de zusters van het Monasterium Saint Sauveur, gelegen in de wijk Panda. We betrekken er een gemeenschappelijke slaapzaal die door middel van gordijnen is opgedeeld in aparte chambrettes. De persoonlijke hygiëne zal het hier echter wel met een minimum beurt moeten stellen. In een hoek van de slaapzaal is er een wastafel maar jammer genoeg komt er geen water uit de kraan. Een gigantische plastieken ton halfvol water geflankeerd door een emmer staat naast het kapotte sanitair en moet de oplossing brengen. De wastafel vertoont echter nog een gebrek: voor één of andere reden is de sifon onderaan verdwenen zodat alle water die je erin giet onmiddellijk op de grond plenst. De toiletten functioneren volgens hetzelfde procédé. Het goede nieuws is dan weer dat de maaltijden hier van prima kwaliteit zijn.
Langsheen stoffige Katangese wegen ( foto : JP)
3. Moet er nog stof zijn?- God doet het licht uit!
De volgende dag staat er een uitstapje naar Kilelebalanda, nabij de Zambiaanse grens op het programma. Het is de bedoeling dat we dezelfde avond nog terug zijn in Likasi en dus gaan we al heel vroeg op weg. Tijdens deze rit zeggen we het asfalt definitief vaarwel. Wanneer we de tolweg verlaten worden we wel nog even opgehouden bij een barrage. Abbé Norbert die zijn reisoutfit heeft voorzien van enkele priesterlijke kentekens steekt zijn hoofd door het raampje naar buiten terwijl de soldaten op hun beurt bij de jeeps naar binnengluren. “Tous des missionaires?”, vraagt hun leider. “Oui,Oui, tous des missionaires!” antwoord Abbé Norbert met een brede, joviale glimlach. Het charme-offensief gecombineerd met onze vermeende priesterlijke status werkt wonderwel en we worden zonder verder omhaal met de zegen van de gewapende wachters verder op pad gestuurd. De witte Toyota landrovers waarmee we ons verplaatsen zijn ijzersterke vehikels die, met een bekwame chauffeur aan het stuur, de moeilijkste hindernissen kunnen overwinnen. Wat comfort betreft is het echter wat minder. Er is geen airco en dus rijden we gezien de heersende hitte met alle vensters zoveel mogelijk open. De weg die we afleggen is voor het grootste deel redelijk goed geëffend en we halen een mooie snelheid. Het probleem van de dag wordt blijkbaar het rode stof dat voor en achter ons hoog opwaait wat het knap lastig maakt voor de chauffeurs. We razen uiteraard niet zomaar door het landschap en maken ook even tijd om in contact te komen met de plaatselijke bevolking. Zo houden we halt in een dorpje langs de weg waar Abbé Norbert ons naar een door hem opgericht schooltje leidt. De vrouwelijke leerkracht die ons onthaalt is zeer vereerd met het onverwachte bezoek en vertelt met passie hoe belangrijk het is voor deze kinderen een mogelijkheid te krijgen om naar school te kunnen gaan.
Te Kilelebalanda (foto : Leopold Verbist)
Te Kilelebalanda (foto : Leopold Verbist)
Brousseklassje onderweg naar Kilelebalanda (foto : Leopold Verbist)
Abbé Norbert staat er bij te glunderen. Op zijn verzoek verzamelt het klasje zich om ons heen en zetten de kinderen de eerste tonen van een liedje in terwijl enkelen er een bescheiden danspasje bovenop doen. Zij aanvaarden dankbaar ons applaus en de met gulle hand gegeven matabish. Dan is het tijd om ons uit te wuiven en de les te hernemen. Naarmate de dag vordert beginnen we steeds meer op een bende roodhuiden te lijken. Het onophoudelijk opwaaiende rode laterietstof is zo fijn dat het werkelijk door alles heen gaat. Iets voorbij de middag hebben we onze bestemming bereikt. Het is de bedoeling dat we hier in Kilelebalanda een bezoek brengen aan wat ons wordt aangekondigd als zijnde de bron, of tenminste toch één van de bronnen van de Lualaba, de rivier die voorbij Kisangani de naam Congo draagt. We moeten onze intentie eerst aankondigen bij het dorpshoofd zodat hij ons de toestemming kan geven om de bron te bezoeken. Het dorpshoofd blijkt echter behoorlijk ziek en ligt in het lokale dispensarium aan een infuus. Hij geeft ons plechtig de toelating en enkele notabelen maken zich klaar om ons naar de bewuste plaats te vergezellen.
Blijkbaar gaat het hier om een belangrijke taak want, alhoewel we niets van het taaltje begrijpen krijgen we toch de uitgesproken indruk dat er een lichte twist onder de notabelen ontstaat over aan wie de eer te beurt zal vallen. Gelukkig is er iemand bij die schijnbaar toch wat meer gezag kan doen gelden en de knoop doorhakt zodat we ons op weg kunnen begeven. We volgen de gidsen door een stukje van de brousse die het dorp helemaal omsluit. Plots worden we aangemaand halt te houden. Het hoofd van onze delegatie gaat op zijn eentje een eindje verder het struikgewas in om wat verderop de eventueel aanwezige boze geesten te bezweren en de gunsten van de goede geesten te aanroepen. Eenmaal het ritueel beëindigd wenkt hij ons nader en dan kunnen we doorstappen tot aan een kleine, heldere waterpoel die geleidelijk overgaat in een klein beekje. We worden verzocht om elk een één dollarbiljet in de poel te werpen en vervolgens een klein slokje van het water te nemen. Ik bedank echter feestelijk voor deze eer en verdwijn discreet in de achtergrond terwijl de rest hun geld in het water gooit en de een al meer dan de andere gebaart dat hij van de bron drinkt. Daarna volgt een soort symbolische collectieve oversteek van het beekje wat een korte evenwichtsoefening vereist want de oversteek gebeurt langs een dwarsliggende boomstam. Na afloop van deze plechtigheid keren we terug naar het dorp terwijl onze achtergebleven delegatieleiders ongetwijfeld al druk doende zullen zijn om de bankbiljetten uit het water te vissen. Als we terug in het dorp aankomen en nog eens aan het dispensarium voorbij lopen, vernemen we dat de vorige dag een vrouw is bevallen van een tweeling. Aangezien het hier mangelt aan babyvoeding laten we wat geld achter om in het nodige te kunnen voorzien. Zo wordt het stilaan tijd om de terugweg aan te vatten want het is ondertussen al 15h. We leggen nog een groot deel van de afstand af in het donker. Links en rechts van ons brandt de savanne en op sommige plaatsen loopt er zelfs een vuurspoor over het pad dat we volgen. Het gaat hier wellicht grotendeels om aangestoken branden met het oog op het vrijmaken van nieuwe cultiveerbare stukken grond. Het spektakel geeft de rit wel een bijzondere sfeer en zo komen we goed geluimd rond 20h terug aan in Likasi.
Alvorens verder het binnenland in te trekken verblijven we nog een extra dagje in Likasi om de stad en enkele vestigingen van de vroegere Union Minière du Haut Katanga te kunnen bezoeken. Daarnaast is er ook tijd voor enkele privé-uitstapjes want sommigen uit de groep willen de gelegenheid te baat nemen om enkele plaatsen uit hun jeugdherinneringen te bezoeken. De overigen kunnen de rest van de dag naar eigen believen invullen. We verlaten onze logies voor een ochtendlijk ritje door de stad met als eerste stop de lokale bank. We hebben immers een voorraadje Congolese franken nodig want dieper in het binnenland verloopt de handel grotendeels in de lokale munt. Met een koers van 750 CF voor 1 Dollar hoeft het geen betoog dat we met een flink stapeltje bankbriefjes de bank weer buiten komen. Daarna rijden we door naar een fabriek van de Gécamines, de vroegere UMHK. Op deze site kunnen we niet alleen de fabriek zelf bezoeken maar ook een museum waar er specimens te zien zijn van zowat elk gesteente of mineraal dat er in Katanga kan worden opgedolven. De directeur ontvangt ons hartelijk en zorgt voor een begeleide rondgang in het museum. Voor de liefhebbers van de geologie is het hier een echte schatkamer. De uitgestalde verzameling is een mooie staalkaart van de rijkdom van de Katangese ondergrond. Aan het einde van het bezoek mogen we allen het “gouden boek” signeren. Hetzelfde boek waarin Koning Boudewijn in 1955 enkele woorden heeft neergeschreven. Bij het doorbladeren lees je een hele pleiade namen van gezagdragers uit het politieke en industriële verleden van België die allen hier langskwamen in een tijd toen niemand er ook nog maar aan durfde te denken dat er ooit aan de Belgische aanwezigheid in Congo een einde kon komen. Vandaar gaat het naar de fabriek waar we kunnen zien hoe het kopererts wordt verwerkt en de enorme vrachtwagens staan te wachten op hun tonnen vracht bestaande uit koperen platen. Op één zo'n vrachtwagen liggen er maar liefst 40 stapels van 20 platen wat een gewicht van 40 ton vertegenwoordigt. Het valt mij op dat alle weg mastodonten die hier staan een Zuid-Afrikaanse of Zambiaanse nummerplaat hebben. De fabriek waarvan de infrastructuur ooit tot de modernste behoorde maar nu zwaar in verval is geraakt, draait slechts op een fractie van haar capaciteit. Ondanks de bedrijvigheid die er heerst blijft het schrijnend om te zien hoe in Congo alles nog slechts functioneert dankzij wat kunst en vliegwerk.
Installatie van de Gécamines te Likasi (Panda) ; (foto: E.Merveillie)
Museum van de Gécamines te Likasi (Panda) ;( foto : E. Merveillie)
Zelfs in de koperverwerking, wat toch de ruggengraat vormt van wat er hier nog rest van een georganiseerde economie. Bij onze terugkeer in het klooster staat de gedekte tafel al geruime tijd te wachten maar we nemen toch nog vlug even de tijd om ons te verfrissen alvorens aan de dis aan te schuiven. Na de maaltijd gaat een deel van de groep terug de stad in voor een bezoek aan het College van de Xaverianen. Gerard, de nestor van ons gezelschap, heeft er in 1947 de lagere school doorlopen en wil nu wel eens zien hoe het 60 jaar later met dit instituut is gesteld. Zelf blijf ik ter plekke en maak van de vrije tijd gebruik om mijn reisnotities wat bij te werken. Mijn reisgezel JP gaat op zijn beurt op de trappen van het kloostergebouw zitten lezen in “De dans van de luipaard”, Lieve Joris' relaas over het Congo tijdens de zwanenzang van het Mobutu regime. Tegen 17h worden we allen verwacht in de aanpalende kerk. Abbé Norbert zal de misviering verzorgen en we voelen ons dus moreel verplicht om minstens even acte de présence te geven. Naar het schijnt weet men bij Congolese kerkdiensten wel wanneer deze beginnen maar niet wanneer ze eindigen. De eredienst is zeker al anderhalf uur aan de gang wanneer ik stilletjes de kerk binnensluip en achteraan bij de deur op een van de schaars overgebleven vrije zitjes plaatsneem. De kerk zit letterlijk barstensvol en er is duidelijk ambiance in de “keet”.
Norbert preekt als een volleerd entertainer die weet hoe hij de massa moet begeesteren. De “halelujahs” en de “amens” galmen om de haverklap door het gebouw terwijl een koortje dat in de zijbeuk staat opgesteld op geregelde tijdstippen in enthousiast gezang losbarst. De klok tikt verder. Buiten is het reeds lang donker en ondertussen orkestreert Abbé Norbert het zangkoor en de gelovige kudde van de ene extase in de andere. Een prima show, maar het moet zijn dat Onze Lieve Heer zelve meer dan 3 uur hemelse aanroeping door een kerk vol uitzinnige Congolezen te veel van het goede vindt. Het koor heeft net de zoveelste religieuze meezinger ingezet en de hele aanwezige gemeenschap swingt de pannen van het dak wanneer plots de in Congo alom beruchte “coupure de courant” toeslaat en de kerk van het ene op het andere moment in totale duisternis en stilte dompelt. Het abrupte einde van het religieuze kabaal heeft iets griezeligs. Ik zit achteraan in de kerk en zie werkelijk geen steek meer. Dit soort duisternis kan je in België nergens meer meemaken. Ik ga letterlijk als een blinde op de tast op zoek naar de uitgang en ben blij dat er iemand een zaklamp aanknipt. De stroompanne zal nog een groot deel van de avond duren en het zal later blijken dat zowat half Likasi zonder elektriciteit heeft gezeten.
Kerkelijk zangkoor in Likasi (Foto : Leopold Verbist)
4. Mokabe Kasari
Vandaag trekken we verder het binnenland in. Het is de bedoeling dat we zullen overnachten in Mokabe Kasari, een door de Benedictijnen in 1915 gestichte missiepost waar onze Abbé Norbert momenteel zijn standplaats heeft. We volgen in eerste instantie de grote weg die Lubumbashi met Kolwezi verbindt en een niet al te beste reputatie geniet. Het is een brede laterietweg die er niet overal even gelijk bijligt en waar er heel wat zwaar vrachtvervoer op circuleert ingevolge de plaatselijke bedrijvigheid van de verschillende hier actieve mijnondernemingen. Zowat alles wat in Katanga wordt opgedolven wordt langs deze baan naar Lubumbashi gebracht en verder via Kasumbalesa aan de Zambiaanse grens op weg naar de Zuid-Afrikaanse havens gestuurd. Aan de beide kanten van de weg staat op geregelde tijdstippen een vrachtwagen met mechanische pech, of erger, ligt er zo'n wegreus op zijn zijde gekanteld. Ter hoogte van Tenke en Fungurume verlaten we deze grote as en nemen de zandpiste die noordwaarts, richting Bukama leidt.
On the road in Katanga ( foto: JP )
In Kansenia (foto E. Merveillie)
Onderweg naar Mokabe Kasari (foto : E. Merveillie)
Vanaf hier beleven we een echte roller coaster van een rit. Gelukkig is dit het droge seizoen want de piste is in een werkelijk erbarmelijke staat. De ondergrond waar we op rijden is nu eens keihard en een ander moment puur los zand. De putten waar we in duiken zijn vaak zo diep dat de hele jeep er in verdwijnt, en dan moeten we er natuurlijk ook nog zien weer uit te geraken. We vorderen met een slakkengangetje maar moeten ons binnenin de jeep toch stevig aan de rollbars vasthouden want we worden compleet doorééngeschud terwijl ons zitvlak een ware foltering ondergaat. Mijn bewondering voor de chauffeurs stijgt met de minuut en met de kilometer. Een bedenking die ik mij in Congo nog vaak zal maken. Iedereen die denkt dat hij met een terreinwagen kan rijden heeft voor mij niets bewezen zolang hij de Congolese pistes niet heeft getrotseerd! Zo hobbelen we maar verder en het is al ruim 15h wanneer we Kansenia bereiken. Hier willen we eens een kijkje nemen in het gebied rondom de spoorweg. Zomaar rondwandelen gaat echter niet direct want al vlug worden we gespot door de lokale politiechef die ons onmiddellijk verbiedt om ook maar iets te fotograferen. Enkele Dollars en Congolese franken zorgen er echter voor dat deze diender zich flexibel opstelt en zodoende krijgen we bewegingsvrijheid en beeldvrijheid. Deze plaats is de ultieme bestemming voor Gerard wiens vader hier gewerkt en geleefd heeft als personeelslid van de BCK (La compagnie des Chemins de fer du Bas Congo au Katanga).Hij gaat op zoek naar de vroegere ouderlijke woning. Ze staat er nog maar in zeer bouwvallige staat en doet nu dienst als behuizing voor 2 Congolese gezinnen, inclusief de kippen en de geiten. De mensen ontvangen Gerard echter hartelijk en geven hem de toestemming om de woonst te betreden en eens rond te kijken. Ondertussen verkennen wij de omgeving maar dan wel met zowat de hele bevolking in ons kielzog. Op de sporen staat er wel een trein maar het heeft er alle schijn van dat die al geruime tijd geleden hier tot stilstand is gekomen. Aangezien we nog een lange weg hebben af te leggen blijven we niet te lang rondhangen en begeven ons verder op weg naar de missiepost van de Benedictijnen die enkele kilometers verderop is gelegen.
Tot onze verrassing worden we er ontvangen door een Belgische broeder, een rijzige gestalte met de fysieke verschijning van een zwaargewicht bokser en afkomstig uit Bastogne. Hij heeft wat uitleg over de technische opleidingen die hij hier voor de lokale bevolking voorziet en gaat meteen ook over tot een warm pleidooi om een bijdrage te schenken aan deze goede zaak. Terwijl we met onze gastheer converseren werken we onze picknick achter de kiezen want het is al van de ochtend geleden dat we nog de kans hebben gehad om iets te nuttigen. Iedereen is toch wat vermoeid en ondertussen is het dan toch al zo laat geworden dat we onze eindbestemming voor vandaag onmogelijk nog bij daglicht kunnen halen. Een nachtrit is nu al onvermijdelijk en er is dus geen reden meer om ons te haasten. Om 17h15 zet onze karavaan zich opnieuw in beweging. Ik vraag aan Pierre, onze chauffeur, of de piste van Kansenia naar Mokabe Kasari beter is dan deze die we vandaag al achter de rug hebben. Zijn antwoord laat er weinig twijfel over bestaan: even slecht, zoniet nog erger. Dat belooft! Pierre heeft niet gelogen. Naarmate de kilometers vorderen wordt de toestand van de weg meer en meer penibel. Uiteindelijk rijden we in volslagen duisternis door de brousse. De jeeps kruipen nog slechts stapvoets voort, put in put uit, af en toe vervaarlijk overhangend naar deze of gene zijde en zo nu en dan, ter afwisseling, blijven de wielen vrolijk patineren in een mulle zandstrook. Er lijkt werkelijk geen einde te komen aan deze rit. Achterin de jeep waar wij,op de smalle zitbankjes tegenover elkaar gezeten, onze vermoeide lichamen gelaten met het schokken en schommelen van het voertuig laten meedeinen wordt het steeds stiller. Het is 22h wanneer we ons aan de poorten van Mokabe Kasari aanmelden.
We kunnen het nauwelijks geloven. Op slag is iedereen weer klaar wakker. De hele post komt onmiddellijk tot leven en in een mum van tijd zijn we omringd door een horde nieuwsgierigen. Abbé Norbert deelt zijn orders uit aan zijn kudde. Al vlug leren we zo ook Justin kennen die hier blijkbaar zowat fungeert als het persoonlijke hulpje van de Abbé en zich het vuur uit de sloffen loopt om het ons naar de zin te maken.De “groupe electrogène” wordt opgestart zodat we niet alles op de tast of bij het licht van de koplampen van de jeep moeten afhandelen. De missiepost dateert van 1915 en je zou zweren dat de tijd er stil is blijven staan. De gebouwen zijn opgetrokken uit robuust metselwerk maar dragen de tekenen van een gebrek aan onderhoud. Het meubilair in de ruimtes die ons als slaapplaatsen worden aangewezen ziet er uit alsof het de tijd van de pioniers nog heeft meegemaakt, wat voor sommige stukken waarschijnlijk niet ver van de waarheid is. Terwijl wij met onze bagage rondzeulen en even onze “ligplanken” uitproberen is Justin in het “salon” van de Abbé druk in de weer met het klaarzetten van de maaltijd. Ondanks het late uur smaakt de maaltijd van zoete aardappelen en geitenvlees heerlijk. Er wordt nog wat nagekaart en zo wordt het middernacht alvorens we het vermoeide gestel te rusten kunnen leggen. Veel rust wordt ons echter niet gegund. Om 5h worden de klokken geluid en om 5h30 een tweede keer. Wie zin heeft kan de mis gaan bijwonen maar mijn 2 kamergenoten en ik blijven toch nog maar wat liggen tot 7h30. Dan kunnen we beginnen aan de dagelijkse zoektocht naar een treffelijke wasgelegenheid. Naast de eetzaal is er blijkbaar een kleine ruimte die als badkamer dienst doet. Justin bezorgt elk van ons een halve emmer lauw water en dan kunnen we om beurten aan ons kattenwasje beginnen.
Abbé Norbert speelt een airke (foto: E. Merveillie)
Verpleegster in het dispensarium van Mokabe Kasari (foto: E. Merveillie)
Het riviertje staat droog in Mokabe Kasari (foto E. Merveillie)
Al zullen er ook wel zijn die de emmer bij wijze van douche staande in de badkuip over het hoofd uitgieten. Het ontbijt bestaat uit brood, jam en thee of koffie. Aangezien we ons hier in zijn thuisbasis bevinden, wordt het dagprogramma volledig bepaald door Abbé Norbert. Gekleed in een smetteloos witte soutane leidt hij ons rond op de missiepost. De bouwwoede van de vroegere missionarissen blijft mij verbazen. Zelfs in deze afgelegen missiepost hebben zij een immense kerk neergezet. Abbé Norbert toont ons met gepaste trots de gebouwen en het interieur. In de doopkapel laat “Nora” (de roepnaam van Abbé Norbert) zelfs even zijn muzikaal talent bewonderen. Iets wat later op de dag trouwens nog uitgebreid aan bod zal komen. Nadat we ook nog de plaatselijke schrijnwerkerij hebben bezocht maken we een klein voettochtje door de brousse naar de waterput van Mokabe die de missie en het dorp van drinkbaar water voorziet. Na een tijdje door het hoge gras te hebben geploegd komen we aan op een plaats waar een gemetselde waterput staat die is afgedekt om vervuiling door kadavers van vogels en andere dieren te voorkomen. Deze bron moet wel het kostbaarste bezit van het dorp zijn want drinkbaar water is in Congo geen evidentie. Op de terugweg lopen we langs het bijna droogstaande riviertje en door de dorpsmarkt naar het lokale dispensarium. Daar worden we door een verpleegster en een dokter te woord gestaan. Blijkbaar zijn hepatitis B en C en tuberculose hier veel voorkomende ziektes maar ook cholera is in deze streken vaak nog endemisch. Bijna onvermijdelijk zijn er ook enkele HIV-besmettingen. De verpleegster toont ons de apotheek waarover ze beschikken om al deze kwalen te bestrijden. De middelen zijn schaars en de bevoorrading gebeurt grotendeels via een Duitse NGO.
Om 12h45 kloppen we voor het middagmaal aan bij het klooster van de zusters Benedictinessen wiens klooster zich vlak naast de oude missiepost bevindt. Na de maaltijd en een korte siësta is het tijd voor de festiviteiten. Abbé Norbert heeft de hele bevolking opgetrommeld en vrouwen en kinderen zullen voor ons zang en dans ten beste geven. Ondertussen treft Justin de nodige schikkingen voor de mitshopo (een barbecue van het fijnste gefileerde geitenvlees) die we later op de avond gezamelijk zullen verorberen. Het hele gebeuren is voor de kinderen uiteraard een gedroomde gelegenheid om flink wat matabish te verdienen. De Abbé heeft zijn gitaar bovengehaald en heeft met een hele schare kinderen een weliswaar religieus maar geheel op Congolese ritmes geïnspireerd zangprogramma ten gehore. De kinderen gaan er helemaal in op. Ze komen om beurten naar voren om met veren getooid en met beschilderde gezichten een dans uit te voeren wat telkens enkele Congolese franken zakgeld te verdient. Ze hebben er duidelijk schik in en de ambiance gaat gestaag crescendo. Zo verglijden de uren en de duisternis valt in. De geit is intussen geslacht en gefileerd en Justin heeft de vlam aangestoken in zijn van enkele afgedankte vaten en ander oud ijzerwerk in elkaar geknutselde barbecuestel. In het midden van de binnenkoer wordt er een groot kampvuur aangelegd waar iedereen zich rond schaart en de avondlijke feestmaaltijd kan beginnen. Het blijft echter niet bij eten alleen. Bier en whisky vloeien rijkelijk en het moet gezegd dat de Congolese geestelijkheid, zowel man als vrouw, zich hierin niet onbetuigd laat. Iedereen raakt meegesleept door de gezellige sfeer. De boog kan niet altijd gespannen staan, zullen we maar denken en het is al ver na middernacht wanneer het vreugdevuur wordt gedoofd. De volgende ochtend worden we echter al onmiddellijk opnieuw met de neus op de harde Congolese werkelijkheid gedrukt. Nog voor iedereen uit bed was, is de verpleegster die we gisteren hebben ontmoet hulp komen vragen aan de dokter en de tandarts die deel uitmaken van ons reisgezelschap. In het dispensarium is er een vrouw die vreselijke pijnen ondergaat ingevolge een kaakabces. Een kleine maar noodzakelijke chirurgische ingreep kan hier de redding brengen. Beiden verklaren zich akkoord om de nodige behandeling te verstrekken maar moeten helaas onverrichter zake terugkeren. De vrouw weigert halsstarrig elke bemoeienis van de blanke dokters en stelt al haar vertrouwen in de traditionele medicijnen en bezweringen. Zij is er immers van overtuigd dat haar lijden veroorzaakt is door de invloed van slechte geesten en dat er iemand een vloek op haar heeft geworpen. De dokters laten toch maar enkele dosissen gepaste antibiotica achter. Dat zal de arme vrouw tijdelijk wat verlichting kunnen bezorgen maar als het abces niet wordt geopend en de wonde gereinigd, wacht haar een gewisse dood.
De waterbron in Mokabe Kasari (foto :E.Merveillie)
5. Onder de Congolese sterrenhemel
Om 9h00 staan we allen gepakt en gezakt klaar voor het vertrek. We verlaten Mokabe Kasari en beginnen aan een zoveelste dagreis met dit keer Kayo als eindbestemming. Maar eerst gaan we naar Lubudi om drinkwater in te slaan en eventueel ook wat proviand voor onderweg. Lubudi biedt een troosteloze aanblik. Ik denk dat er in de hele stad geen 100 meter degelijke weg is overgebleven. In de koloniale tijd en nog lang daarna werd het economisch leven hier volledig bepaald door het wel en wee van de CIMENKAT. Na de teloorgang van de cementfabriek is de plaats echter ondertussen bijna vervallen tot een spookstad. Na de nodige aankopen te hebben gedaan zetten we onze weg voort tot aan het plaatselijke klooster van de Benedictinessen voor een kort bezoek en het nuttigen van onze picknickmand. De netheid en de algemene toestand van het klooster staat in schril contrast met wat we in Lubudi hebben gezien. Met de prachtig bloeiende mangoboom naast het hoofdgebouw en de verzorgde aanplantingen in de percelen voor de ingangspoort, oogt het hele plaatje als een fraaie postkaart. Het binnenkoertje met in het midden een waterput en omzoomd door bloemen en plantenperkjes vormt een heerlijk koele oase van rust. Het aangename verpozen kan echter niet blijven duren want we hebben nog heel wat kilometers voor de boeg en voor we ons naar Kayo begeven willen we hier in de streek ook nog enkele watervallen bezoeken. De eerste die we te zien krijgen is de waterval van Kalule. De natuur is in deze vochtige omgeving in een soort mini oerwoud herschapen. We rijden zover we kunnen met de jeep en banen ons vervolgens te voet een weg door de groene wildgroei tot aan de rivier. Van ongeveer 100 meter hoogte stort het water zich in spectaculair geweld over de rand van de rotspartij de diepte in. Wij bevinden ons onderaan de waterval en door de nevel van het opspattende water zie je een prachtige regenboog schitteren. Het decor is adembenemend mooi. De volgende stop is Dikolongo en daarna Kawa.
De waterval van Kayo ( Foto : Karel Duerinckx)
De winkelstraat in Mokabe Kasari (Foto : Eddy Merveillie)
De waterval van Dikolongo is eigenlijk een soort cascade van verschillende waterpartijen die trapsgewijs van het ene plateau op het andere neerstromen. In Kawa dendert het water echter weer als één kolkende massa naar beneden. Uiteindelijk moeten we het natuurspektakel laten voor wat het is en stilletjes aan naar Kayo afzakken. Het wordt nog een pittige rit. De lamentabele wegen zorgen ervoor dat het allemaal weer veel langer duurt dan aanvankelijk gedacht. Een afstand in kilometers uitgedrukt is in het Congo van vandaag immers een zinloos begrip. Alles hangt af van de toestand van de weg en die is in de beste gevallen slecht en in heel wat gevallen gewoon rampzalig. Daarnaast is er ook de mogelijkheid van onverwachte blokkades door enkele individuen die geld eisen in ruil voor een vrije doorgang. Normaal moeten we Kayo, de toegangspoort naar het Upemba park, bereiken rond 18h maar het is al ruim 21h wanneer we aankomen. We worden er opgewacht door een groep parkwachters die vannacht en morgen zullen instaan voor onze veiligheid. Gedurende de gewapende conflicten van de laatste jaren zijn er immers Mai Mai-milities die hun toevlucht in het Upemba park hebben gezocht en je weet maar nooit hoe een toevallige ontmoeting zou kunnen uitpakken. Ook wildstropers zijn hier actief en vormen eveneens een gezelschap waar we liever niet mee geconfronteerd worden. Na een uitgebreide begroeting worden de voorzieningen voor het nachtkamp getroffen. Terwijl wij de omgeving verkennen en een babbeltje slaan met de intussen toegesnelde bevolking zetten de parkwachters 2 grote tenten op waarin we, genesteld in onze warme slaapzak, straks de nacht zullen doorbrengen. De tenten en de slaapzak zijn geen overbodige luxe want het kan hier 's nachts heel fris worden en zelfs een enkele keer vriezen. Er staat in de wijde omgeving maar 1 stenen gebouw en dat is de vroegere woning van de hoofdopzichter. Het huis is echter een complete ruïne , bovendien onbeschrijfelijk smerig en zit vol ongedierte. Onze hele bende schuifelt bijeen in een van de kleine ruimtes. Het is er pikdonker en we moeten zelf licht maken met onze zaklampen. Elektriciteit, in welke vorm dan ook, is hier immers niet voorhanden. Terwijl de parkwachters buiten in het licht van de koplampen van de jeeps de tenten aan het opzetten zijn, heeft hun chef voor iets te eten gezorgd. We zullen het moeten doen met het “aanbod van de dag” en dat is duidelijk geen haute cuisine: wat zwartgeblakerd vlees en een homp fufu vormen het zowel in kwaliteit als kwantiteit beperkte menu. We rammelen echter allen van de honger en aanvaarden hoffelijk het weinige dat deze mensen ons kunnen bieden. Gelukkig is er in Congo wel altijd en overal bier voorradig zodat we de maaltijd kunnen doorspoelen met een flinke slok Simba. Wanneer we even later ons naar het tentenkamp begeven is er ook al een groot kampvuur aangelegd. De parkwachters hebben blijkbaar zin in een feestje. De vlammen worden stevig opgepookt, de drank vloeit en binnen de kortste keren toert de hele bende al zingend en dansend rond het vuur. Boven ons schittert de Congolese sterrenhemel. De temperatuur is ondertussen stevig gekelderd maar de warme gloed van het kampvuur geeft een aangenaam gevoel. De vrolijke bedoening gaat nog uren door en het is dan ook ruim na middernacht als de laatste in zijn slaapzak kruipt voor wat een korte nacht zal worden.
In Dikolongo (Foto : Eddy Merveillie)
Parkwachters te Upemba ( Foto : E. Merveillie)
Parkwachters te Upemba bouwen een feestje ( Foto : E. Merveillie)
Klooster van de Benedictinessen te Lubudi (Foto : E. Merveillie)
De volgende dag zijn we immers alweer vroeg op pad. Om 5h00 zijn we al onderweg naar het Upemba park in de stille hoop enig wild te kunnen spotten. Na een spannend ritje door de brousse waarbij we gewoon dwars door de dichte begroeiing heen ploegen en de neus van de jeep enkele keren bijna loodrecht de lucht in gaat want we moeten toch wel wat hoogteverschil overwinnen, komen we uit op een immense open vlakte. De bodem is bekleedt met een korte, groene plantenbegroeiing. Het uitzicht is hier letterlijk eindeloos. Een onmetelijke vlakte strekt zich voor ons uit en we rijden een hele poos de onbereikbare einder tegemoet. Het is me een raadsel hoe de parkwachters die ons begeleiden zich hier weten te oriënteren. Er is echter geen reden tot ongerustheid. Onze gidsen brengen in deze betoverend mooie maar barre omgeving vaak verschillende weken in afzondering door en weten hoe er te overleven. Hun taak is niet geheel risicoloos. Stropers houden immers niet van pottenkijkers en laten bij voorkeur geen getuigen achter wanneer ze op heterdaad worden betrapt. Er vallen binnen hun rangen dan ook geregeld doden te betreuren. Het ziet er alleszins naar uit dat de stropers hier grondig te werk zijn gegaan. Hoe lang en intens we ook rondom ons kijken of in de verte turen, er valt geen levend wezen te bespeuren. De parkwachters voeren ons een heel eind verder mee tot op een iets lager gelegen punt van dit uitgestrekte plateau waar kleine boompjes en dicht struikgewas groeien. Hier, in het bosje, is er een plas waar de dieren komen drinken. Er zijn wel sporen te zien maar geen dieren. Althans geen levende. De afgesneden en achtergelaten kop van een wild zwijn verraadt de recente aanwezigheid van stropers. De parkwachters nemen de kop mee als bewijsstuk. We brengen de hele ochtend in het park door maar moeten ons tevreden stellen met het bewonderen van de flora.
Tegen het middaguur zijn we terug in Kayo. Na een korte siësta brengen we een bezoekje aan het dorp. Uiteraard gaan we allereerst in groep de “chef du village” begroeten. Deze notabel is, net zoals alle dorpelingen, een groot liefhebber van mukoyo, een eigen gefabriceerd alcoholisch brouwsel. Wie zin heeft mag eens proeven. Het lijkt mij sterk spul en niet helemaal mijn smaak. Daarna moeten we met het dorpshoofd mee om de ter onzer ere vers geslachte geit te gaan keuren. Het karkas hangt aan een boom uit te bloeden in afwachting dat het in stukken zal worden gehakt en bereid voor de avondmaaltijd. Na wat plechtig en goedkeurend gemompel van onze kant is de “audiëntie” afgelopen. We hebben nu alle tijd om in de omgeving van het dorp wat rond te kuieren en de nabije waterval te gaan bewonderen. Het riviertje waarin de vrouwen bezig zijn met de was terwijl even verder de kinderen aan het baden zijn, stroomt gezapig voort tot aan de rand van een duizelingwekkende afgrond waar het water zich naar beneden stort. We sukkelen langs een smal zijpaadje helemaal tot beneden. De afdaling is een leuke en spannende onderneming maar het is wel even uitkijken geblazen. Naarmate we vorderen wordt de omgeving donkerder en vochtiger waardoor het paadje glibberig wordt en steeds meer de allure krijgt van een met groene zeep ingesmeerde helling. Eenmaal beneden worden we getrakteerd op een overweldigend natuurspektakel. Na deze momenten van bewondering moeten we natuurlijk de weg weer naar boven klauteren wat naast enige inspanning vooral voorzichtigheid vereist. Gelukkig geraken we allen weer heelhuids boven. Zo gaat de dag voorbij. Na het avondmaal kruipen we voor de laatste keer in de slaapzak voor een nacht onder het met sterren bezaaide Congolese uitspansel. Morgen verlaten we Kayo en gaan we via Biano naar Kolwezi.
Biano
Biano ; nalatenschap van de voormalige Grelco
6. Lost in Biano - Stop in Kolwezi
Er zijn vandaag alweer veel kilometers te overbruggen. Vanuit Kayo keren we eerst terug naar Lubudi en van daar rijden we richting Biano waar we worden verwacht op het domein van de GRELKA (Grande élevation au Katanga), in de Belgische tijd gekend als de GRELCO ( Grande élevation du Congo). De tocht naar Biano verloopt volgens het ons intussen reeds vertrouwd geraakte stramien: bulten, putten, zandstroken en dicht struikgewas, het hele gamma aan natuurlijke obstakels passeert de revue tot we een hooggelegen grasland bereiken. We denderen geruime tijd over deze grasvlakte als we geheel onverwacht een andere jeep ontmoeten. De mensen van de GRELKA zijn ons tegemoet gereden en begeleiden ons naar onze bestemming. Het hoofdkwartier van de GRELKA is een goed onderhouden woning met een prachtig uitzicht op de omgeving. We ontmoeten er de directeur die de zaak hier dagelijks runt. Het is een Congolese landbouwingenieur die in Gembloux heeft gestudeerd en die momenteel in het gezelschap is van een jonge Baskische dame die in Congo verblijft in het kader van haar doctoraat in de tropische veeartsenij. De veefokkerij in Biano heeft een stevige Belgische connectie. De zakenmannen George Forrest en Aldo Vastapane zijn immers belangrijke aandeelhouders. De ranch heeft een kudde van maar liefst 7.500 koeien. Deze dieren worden echter niet hier ter plekke geslacht maar in Lubumbashi. Het leeuwendeel van de vleesproductie is bestemd voor de export naar oa. Zuid-Afrika.
Alvorens we aan tafel mogen schuiven en de gelegenheid krijgen om de kwaliteit van de lokale steak te testen, gaan we op een verder gelegen ranch eerst even gaan kijken naar de “diptank”,een soort doorwaadbaar “ontsmettingsbad” waar de koeien worden ingedreven. Op die manier worden zij gedesinfecteerd en blijven alzo gevrijwaard van teken en allerhande ander ongedierte. Iedereen staat nog wat met elkaar te praten als de directeur en zijn gezelschap in hun voertuig springen en er vandoor stuiven. Onze chauffeurs maar ook wij zijn totaal verrast door de plotse haast zodat we allen halsoverkop de jeep in duiken en de achtervolging inzetten. Het voertuig van de directeur is dan nog slechts een stofwolk aan de horizon en weldra is ook die uit het zicht verdwenen.
Elk van ons is in de veronderstelling dat onze chauffeurs de weg kennen vermits zij zonder verpinken blijven doorrijden hoewel hier hoegenaamd geen uitgetekende weg te bespeuren valt en we schijnbaar zomaar wat op de grasvlakte rond dokkeren. Aanvankelijk is er dus geen vuiltje aan de lucht maar na enige tijd begint de achterdocht toch te groeien. Ik geef aan Karel, één van mijn medepassagiers, fluisterend te kennen dat ik stilaan vrees dat we hopeloos verdwaald zijn. Hij deelt mijn mening. Wij besluiten de chauffeur te interpelleren en die geeft tot onze stomme verbazing volmondig toe dat hij geen flauw idee heeft waar we zijn of waar we heengaan. Ondertussen hebben we toch zo'n drie kwartier in het wilde weg rondgereden en hier staan we dan, te midden de onmetelijke vlakte. “Even Apeldoorn bellen” zit er niet in want de jeep heeft geen boordradio en aangezien we ons hier in een gebied buiten het bereik van de mobiele netwerken bevinden, kunnen we niemand contacteren. Na wat overleg besluiten we het er op te wagen om de weg naar het “Biano-hoofdkwartier” terug te zoeken. We zijn immers van oordeel dat we ons de situatie nog tijdig hebben gerealiseerd en dat mits wat aandacht we de juiste route nog net kunnen vinden. Iedereen hangt om beurt met zijn hoofd door één van de raampjes om de omgeving af te speuren naar herkenbare punten wat niet zo eenvoudig is want op zo'n wijdse vlakte lijkt alles hetzelfde. Af en toe denkt iemand hier of daar een boompje, struik of “karrenspoor” te herkennen. We vorderen langzaam op onze zoektocht maar naarmate de tijd verglijdt groeit het zelfvertrouwen dat we op de juiste piste zitten. Er wordt dan ook een collectieve zucht van opluchting geslaakt wanneer we duidelijk de nabije omgeving van de directeurswoning herkennen. Wanneer we weer ter plekke zijn geraakt blijkt het huis verlaten. We wachten nog geruime tijd tot eindelijk ook de jeep van de directeur weer opdaagt. Het hoeft weinig betoog dat we volop lucht geven aan onze wrevel over de gang van zaken. De directeur put zich uit in excuses. Nadat de emoties zijn bekoeld en de plooien gladgestreken worden we uitgenodigd aan een rijk gedekte tafel voor wat de smakelijkste maaltijd van onze Katangese veertiendaagse zal worden. Biefstuk friet à volonté en het moet gezegd : de steak van Biano is van eerste klasse kwaliteit, gewoon succulent! Na de maaltijd kunnen we nog even de tijd nemen om wat te genieten van het hier beschikbare comfort maar om 16h trekt onze “karavaan” alweer verder.
Kerk te Kolwezi ( Foto : JP )
Les gorges de Nzilo, Delcomunne stuwdam (Foto L. Verbist)
Het is maar liefst 20h30 als we ons aan de wachtpost aanmelden. Politiemannen versperren de toegangsweg naar de brug maar abbé Norbert “works his magic”. Nora vraagt kwansuis aan de politiechef of hij al zijn avondgebed heeft gezegd, stopt hem gelijktijdig discreet een bankbiljet in de hand en zie: de slagboom rijst omhoog en de weg over de rivier gaat wijd voor ons open! De rest van de rit verloopt vlotjes en om 22h staan we aan de poort van het klooster van de zusters “Notre Dame des Lumières”. De kwartieren die we hier mogen betrekken zijn van het zelfde allooi als tijdens ons verblijf in Likasi. Alleen zijn we hier niet in een gemeenschappelijke slaapzaal gelegerd maar betrekken we afzonderlijke kamers. Tegen middernacht, zowat ons gebruikelijke uur dus, vallen we vermoeid in bed.
Kolwezi is een stad met een woelig recent verleden en is bij het grote publiek vooral bekend om de gebeurtenissen die er zich in 1978 hebben afgespeeld toen Katangese rebellen poogden om vanuit Angola een opstand te ontketenen tegen het regime van Mobutu. De autochtone bevolking en de blanke expats die zich in Kolwezi bevonden, werden toen het slachtoffer van enkele moordpartijen. Niet verwonderlijk dus dat heel wat buitenlanders na deze episode het in het toenmalige Zaïre voor bekeken hielden. Kolwezi mag dan zijn plaats hebben in de Congolese geschiedenis van bloedige rebeliën, het is voor alles een mijnstad. Al vroeg in de morgen gaan wij op pad met het ambitieuze voornemen om een bezoekje te brengen aan de ondergrondse mijnen van Kamoto. Daarvoor moeten we natuurlijk de nodige officiële toelatingen zien te bemachtigen en dat blijkt uiteindelijk een onneembare horde te zijn. Enkele maanden later zal ik in Brussel een voordracht bijwonen over de Congolese mijnbouwindustrie waarbij er ook een filmpje over Kamoto wordt vertoond. De mijngangen blijken voor een groot deel onder water te staan. Alvorens men hier aan een productieve mijnbouw kan toekomen luidt dus het eerste ordewoord: “pompen of verzuipen”. En aangezien de aanwezige pompinstallaties kapot of wegens niet meer voldoende onderhouden slechts gedeeltelijk kunnen functioneren, is het hier voorlopig nog altijd meer verzuipen. Toch zijn de zaken in beweging. Sinds 2006 investeert de Belgisch-Congolese zakenman George Forrest samen met een Canadese zakenpartner in de herlancering van Kamoto, één van de grootste mijnen in de koperprovincie Katanga (artikel verschenen in De Standaard van 20/06/2006).
Kamoto krijgen we dus niet te zien. Wat echter wel duidelijk zichtbaar is, is de site waar de “creuseurs”, hoofdzakelijk kinderen, actief zijn. Met gevaar voor het eigen leven delven zij eerst een put tot zij op de ertsader stuiten waarna zij een horizontale mijngang beginnen uit te graven. Hieruit wordt dan met de blote handen het zogenaamde heterogeniet, een mengsel van kobalt en koper, naar boven gebracht. Instortingen van slecht of helemaal niet gestutte putten en het harde werken in een ongezonde, stoffige en door metalen vervuilde omgeving eisen jaarlijks een zware dodentol. Wij houden ons discreet op de achtergrond en slaan het hele gebeuren van op een afstand gade. Foto's kunnen er al helemaal niet worden genomen. Wij kijken toe op een soort stenen woestenij, een gigantische puinhoop waarvan de zonovergoten flanken bevolkt zijn met een door elkaar krioelende massa kinderen. Peuters sorteren en wassen er de ertsen die door de oudere kinderen uit de levensgevaarlijke mijnschachten worden bovengehaald. We verlaten dit Danteske oord en begeven ons op weg naar de “gorges de Nzilo”. Daar gaan we een kijkje nemen bij de stuwdam, annex waterkrachtcentrale die nog gebouwd werden in de koloniale tijd. Een complex dat toen bekend stond als de Delcommune dam. Het gebruikelijke ritueel van begroetingen en onderhandelingen levert hier meer succes op dan in Kamoto. Voor enkele dollarbiljetten en een leuke “foto opportunity” is de directeur niet alleen bereid om ons toegang te verlenen maar ook om in hoogst eigen persoon ons op een begeleide rondgang te vergasten. Van de vier turbines in de centrale zijn er 2 stuk. Er zijn wel plannen gemaakt voor de nodige herstellingen maar wanneer deze plannen ook daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd blijft tot nog toe voor iedereen een raadsel. Zoals bijna overal in Congo is er hier aan projecten in elk geval geen gebrek. De stuwdam zelf is indrukwekkend. Aan de ene kant kijk je uit over een ware binnenzee terwijl aan de andere kant een duizelingwekkende diepte gaapt. De technische details van het waarom ontgaan mij maar er staat één klep van de dam open langs waar er dan ook een enorme watermassa met immense kracht de achterliggende vallei binnenstroomt. In elk geval is duidelijk dat de elektriciteitscentrale niet op haar volle capaciteit draait. Bovendien wordt een niet aanzienlijk deel van wat er aan stroom wordt geproduceerd uitgevoerd met Zuid-Afrika als voornaamste afnemer. Het hele verhaal is tekenend voor de situatie in Congo. Als er al hoogspanningslijnen zijn aangelegd dan ziet de gewone Congolees die buiten de grote steden woont ze wel boven zijn hoofd heen passeren maar zelf moet hij een kaars of zaklamp aansteken om niet in het donker te blijven zitten.
waterval van Kalule ( Foto : E; Merveillie)
De dag is al vergevorderd wanneer we terug zijn bij de zuster in Kolwezi. Er zijn geen verdere groepsuitstappen meer gepland. Mijn reisgezel JP die heel wat jaren in Kolwezi heeft doorgebracht, besluit wel nog snel enkele plaatsen te gaan bezoeken voor de duisternis intreedt. We gaan eens binnen in de kathedraal maar ons eigenlijke doel zijn de gebouwen van de Belgische school. Het is schoolvakantie maar we vinden toch iemand die ons kan binnenlaten zodat JP zijn wandeling “down memory laan” kan volbrengen. Voor hem brengt het bezoek heel wat beelden terug uit een niet eens zo ver verleden. Persoonlijk verwonder ik mij er over dat de klaslokalen allen zijn afgesloten met ijzeren rolluiken, net zoals men handelszaken tegen inbraken beschermt. Er is in Congo al zo weinig onderwijsinfrastructuur en lesmateriaal beschikbaar, wellicht hebben ze hier al één “pilage” te veel meegemaakt! Het tweede dat bij het betreden van het schoolcomplex onmiddellijk opvalt is het grote, lege openlucht zwembad. We keren terug naar het klooster van de zuster voor het avondeten. Zelf breng ik de rest van de avond hier door maar enkelen gaan er nog eens op uit. Gerard brengt hier later verslag over uit: “Om 20.15 vertrekken wij, geleid door twee zusters, op weg naar pater Jan Schruers, 8 km verder in de brousse. Hij is de enige blanke pater in deze missiepost en zorgt vaak voor de bevoorrading van dieselolie in andere kloosters (tot 700 km ver). Hiervoor beschikt hij over een tank van 15.000 liter en nog twee kleinere tanks. Al zijn we al veel gewoon, hier is de weg erheen erbarmelijk slecht, maar het moet. Deze Limburgse pater montfortaan is dertig jaar in Congo, leeft hier samen met drie zwarte paters en staat momenteel in voor de opleiding van een vijfentwintigtal seminaristen. Hij denkt eraan volgend jaar de fakkel door te geven, maar zal wel in Congo blijven.” Tegen 23h is iedereen terug, tussen de lakens en onder het muskietennet. Morgen wordt het immers pas echt kilometers vreten want dan zullen we het traject van Kolwezi naar Lubumbashi in één trek afleggen.
Straatreclame in Lubumbashi voor het bier Tembo van de plaatselijke brouwerij Brasimba ( Foto : E. Merveillie)
7. Pech in Lubumbashi
Onze reis nadert het einde. We rijden in één ruk van Kolwezi naar Lubumbashi met slechts één korte stop in Likasi waar we in het Monasterium Saint Sauveur een middagmaal kunnen nuttigen. Terug in Lubumbashi logeren we dit keer niet bij de Benedictijnen in Kiswishi maar bij de zuster in het monasterium Emmaüs. Daar zitten we verspreid in enkele apparte gebouwtjes binnen de compound van het klooster. Het woord compound is hier wel op zijn plaats want het klooster is afgesloten door hoge muren waarvan de bovenkant is “afgewerkt” met prikkeldraad en ingemetselde glasscherven. De stalen toegangspoort wordt bewaakt door een gewapende schildwacht. De eerste avond zitten we al meteen in het donker: de onvermijdelijke stroompanne en blijkbaar zijn er ook problemen met de eigen generator. We zijn het zo zoetjes aan gewoon dus wachten we maar tot de boel hersteld is. Voor we terugreizen naar België zullen we nog 2 dagen in Lubumbashi verblijven. Het eerste adres dat we aandoen is de BRASIMBA, de Katangese brouwerij die de bieren Simba en Tembo op de markt brengt. De degustatie van deze beide brouwsels wordt hier door middel van meters grote muurschilderijen op de gebouwen tegenover de brouwerij op zeer artistieke wijze aangeprezen. Er wordt wel eens beweerd dat de brouwerijen zoals de BRASIMBA hier in Lubumbashi en de BRALIMA in Kinshasa, de enige bedrijven in Congo zijn die nooit stil liggen. Geen enkele Congolese crisis lijkt ernstig genoeg te zijn om de bierkranen droog te leggen. Het gerstenat lijkt ook vaak het enige product te zijn waarvan de bevoorrading tot zelfs in de meest afgelegen plaatsen in het binnenland ten allen tijde verzekerd is. We krijgen een rondleiding door de productiehal waar niet alleen bier maar ook een heel gamma frisdranken wordt gebotteld. De rondleiding eindigt met een zeer gesmaakte degustatie in de bar. Het oogt allemaal heel goed. Het is duidelijk dat het bedrijf zich kan verheugen over voldoende investeringen om de productielijn onder de beste omstandigheden draaiende te houden en ook een management heeft dat de zaak efficiënt weet te runnen. In Congo beschouwt men het brouwen van bier blijkbaar als één van de prioriteiten. De grote brouwerijen treden trouwens ook op als sponsors van de gekende Congolese muziekvedetten, organiseren evenementen zoals de lokale “Miss Skol”-verkiezingen en allerhande andere animatie voor de volksmassa. Mijn reisgezel JP en ik maken van deze laatste dagen in Lubumbashi gebruik om er nog snel eens onder ons beiden op uit te trekken. Op ons verzoek regelt één van de zusters in Emmaüs een betrouwbare taxi. JP wil immers wel eens een kijkje gaan nemen naar één van zijn vroegere woningen. Onze taximan komt met de gebruikelijke Congolese vertraging opdagen. De man ziet er wel betrouwbaar uit maar het voertuig ziet er nu niet meteen uit als wat men “de occasie van het jaar” zou noemen maar we moeten het er mee doen. Zo gaan we dus op weg naar de wijk waar de woning zich bevindt. Wanneer we iets later de bewuste wijk bereiken en er een straat willen indraaien moeten we eerst over een brede greppel die niet enkel dienst doet als openbaar riool maar ook als vuilnisbelt. Bij wijze van overbrugging heeft men er 2 ijzeren platen overgelegd.
Onze chauffeur schat de situatie echter verkeerd in en mist gedeeltelijk het ijzeren bruggetje met als gevolg dat één van de achterwielen in de greppel verdwijnt en de wagen met een doffe klap en de neus omhoog bruusk tot stilstand komt. We stappen uit om de schade op te meten. Het wiel is grondig vernield en daar staan we dan! Binnen de kortste keren worden we omringd door een nieuwsgierige massa die zich zichtbaar afvraagt wat die 2 blanken hier in hemelsnaam komen zoeken. Iedereen geeft zijn visie op de situatie en overspoelt onze chauffeur met raadgevingen. Gelukkig blijft het niet bij goede raad alleen en wordt er ook concrete hulp geboden. Het voertuig wordt met man en macht uit de greppel getild waarna we ons kunnen buigen over het volgende, zich al snel aandienende probleem. Tot onze niet geringe verbazing beschikt onze taxi wel over een reservewiel maar behoren een krik en een moersleutel niet tot het dépannage pakket. Na enig over een weer gepraat wringt onze chauffeur zich door de massa en zien we hem een eind verder om de hoek verdwijnen. Wij van onze kant, hopen beiden van harte dat de man nog terug zal komen. Er gaat immers best wat tijd overheen vooraleer hij weer opduikt maar gelukkig wel met het nodige gereedschap in zijn bezit. De boel wordt hersteld en we kunnen weer verder. We vinden al snel het huis, doen de nodige vaststellingen en rijden dan verder, op naar ons volgende doel. Het is al donker wanneer we aan de Belgische school onze opwachting maken. Terwijl de taxi achterblijft en iets verder op ons wacht verkennen we de buurt. Het is schoolvakantie en alles ligt er verlaten bij. Toch lopen we er nog een oude bekende van JP tegen het lijf die wat tekst en uitleg geeft over de huidige stand van zaken. Morgen vertrekt ook hij naar België en komt pas terug wanneer het nieuwe jaar schooljaar weer aanbreekt. Nadat we van de man afscheid hebben genomen, is het ver tijd om naar “huis” terug te keren. We gaan er achteraan in de taxi gemakkelijk bijzitten maar de chauffeur krijgt ondanks zijn verwoede pogingen het vehikel niet meer gestart. Diagnose: de batterij is leeg. Het hele eind naar het klooster “Emmaüs” terug lopen zien we niet echt zitten maar de Congolese wegenwacht hoeven we hier natuurlijk ook niet te bellen. Onze chauffeur telefoneert naar één van zijn vrienden om hulp en bezweert ons dat het allemaal in orde zal komen. Na een tijdje komt de reddende engel zich aanbieden, wel met een functionerende batterij maar zonder startkabels. Maar onze Congolese vrienden hebben hun actieplan al klaar. De goede batterij wordt met enig onaangepast gereedschap en de blote handen uit de net aangekomen wagen losgeschroefd. Dat loopt wel niet van een leien dakje en even vrees ik dat de man er straks zelfs nog zijn tanden gaat inzetten ook. Eindelijk is het gelukt! Dan gaat de nieuwkomer met zijn losgemaakte batterij in de handen boven de lege accu van de taxi hangen en terwijl onze taxichauffeur met ijzerdraad, schroevendraaier en ander klein schrootijzer poogt contact te maken tussen de nodige punten zit JP achter het stuur en probeert de motor terug aan de praat te krijgen. Het sputtert en knettert ten allen kant maar na enige pogingen hebben we dan toch succes. Nadat we een paar flinke fooien hebben uitgedeeld snellen we vervolgens (en zolang de motor nog loopt!), naar het Emmaüs klooster terug waar we weer een bewogen dag in Congo kunnen aflsuiten.
Straatverkoopster in Lubumbashi (Foto : L. Verbist)
8. Terug naar huis
Vandaag luidt het devies: "inpakken en weg wezen". Tegen het middaguur zijn we op de luchthaven wat ons nog ruim de tijd laat om in te checken voor de vlucht naar Naïrobi. Het vertrek verloopt al even chaotisch als onze aankomst. Bovendien ontmoeten we er tot onze grote verrassing nog onze reisgezel Karel die niet met ons terugreist naar België maar eerst nog even een ommetje wil maken naar Kinshasa. Hij zit hier al sinds 6h uur deze ochtend. Zijn oorspronkelijk geplande vlucht met de Congolese luchtvaartmaatschappij Hewa Bora heeft fikse vertraging of is afgeschaft, wie zal het zeggen! Hij moet nu een ander vliegtuig nemen dat wel eerst een tussenlanding zal maken in Mbuji Mai. Ondertussen vechten wij ons een weg door de nodige paspoortcontroles. Dat valt uiteindelijk nog goed mee maar het venijn zit in de staart. Onze bagage krijgt de volle aandacht van de Congolese douaniers. Ik heb geen kunstwerken meegenomen en heb me daarmee zichtbaar heel wat last bespaard, voor enkele anderen onder ons is dat wel anders. Het is echter de "controle" van de handbagage die voor de meest halucinante scene zorgt. We worden allen naar een rij van een soort afgedankt salontafeltjes geleid waar men ons duidelijk maakt dat er van ons een milde gift wordt verwacht. Als eenden op een rij lopen wij achter elkaar aan deze tafeltjes langs, zetten er onze handbagage neer en terwijl de Congolese beambte geduldig wacht tasten we in onze zak. Ik haal eerst een 1 dollarbriefje boven en zie de man vertwijfeld, ontgoocheld, zoniet verontwaardigd naar het hoofd grijpen. Dan herinner ik mij: "le tarif est 5 dollar". Ik voldoe aan 's mans verwachtingen, hij begint te stralen en wenst mij met een brede glimlach een goede reis terug "bon retour au pays de nos oncles."!
In de missiepost van Mokabe Kasari 'Foto : E. Merveillie
Reactie plaatsen
Reacties
Prachtig geschreven! Ik heb ervan genoten!
Heel mooi reisverslag van onze reis door Katanga. Dank je wel Eddy.
Hartelijke groeten Sylvain