Bas Uele : Buta - Aketi - Bondo

Buta: brug over de Rubi  (Foto :  R. Hoedemaekers)

Nauwelijks terug thuis van een bezoek aan de stad Goma en een rondreis op het paradijselijke eiland Idjwi, moet de rugzak al opnieuw worden ingepakt voor het volgende Congo-avontuur. Dit keer wordt het een tochtje door de Bas Uele. Het is de bedoeling om samen met Annette, Kris en Renier het aan de oevers van de Uele gelegen Bondo te bereiken. De expeditie is vooral voor Renier van grote betekenis. Hij is immers in Bondo geboren, verliet Congo op 7 jarige leeftijd en wil nu nog eens terugkeren naar het tropische Eden van zijn vroege kinderjaren. Voor Kris wordt onze onderneming dan weer meteen zijn « Congo-doop ».

 

De eerste avond in Kinshasa verloopt, voor mij althans, in ongebruikelijke luxe. Wij logeren dan ook in het Grand Hotel in de Gombe, de betere wijk van de Congolese hoofdstad en daar is het vergeleken met mijn vaste stek bij de Capucijnen in Limete een heel andere wereld. De locatie is mij nochtans niet helemaal onbekend maar verder dan de gelijkvloerse shopping mall waar ook een versnapering kan worden genuttigd was ik tot nog toe niet geraakt. Na het inchecken stillen we onze honger met een royale, in het restaurant ter plaatse gebakken pizza vergezeld van een verfrissende slok bier of sucré. Terwijl Annette en Renier na het eten al vroeg de rust van hun kamer gaan opzoeken blijven Kris en ik nog even zitten op het terras dat niet alleen wordt bevolkt door een fijne doorsnede van de meer gegoede Congolese klasse maar het krioelt er ook van de luchtig elegant uitgedoste en, voor wat het mannelijk aandeel betreft, vaak goed in het vleeszittende expats. Er hangt een feestelijke stemming want dankzij het centraal opgestelde grote TV scherm volgt zowat iedereen de in het kader van het Europees Kampioenschap uitgezonden wedstrijd Frankrijk – Duitsland. Duitsland verliest de match en dus viert de Francofonie hoogtij. Ik stel ook vast dat de Mannschaft op niet veel Congolese aanhang kan rekenen.

 

Alvorens door te reizen naar Kisangani nemen we eerst nog een snipperdag in Kinshasa. Dat geeft Renier en Kris de kans om alvast wat nader kennis te maken met « Kin la Belle », zoals Kinshasa ooit wel eens werd genoemd, een idylische typering die echter sinds het inzetten van het immer voortschrijdende verval van de stad en de miserabele levensomstandigheden in de vele cités, door de Kinois zelf met de nodige zin voor humor wel eens wordt bijgesteld tot het meer wereldse « Kin la Poubelle » . Renier en Kris vertrekken dus samen met hun plaatselijke gids Hypolite voor een toeristische rondgang inclusief een tochtje met de boot tot in Maluku waar je het leven op de stroom van wat dichterbij kunt observeren. Ondertussen maak ik van de gelegenheid gebruik om enkele vriendschappelijke bezoeken af te leggen en ook Annette heeft nog wel wat praktische zaken te regelen. Omstreeks half zeven ‘s avonds is echter iedereen weer op het appel in de inkomsthal van het Grand Hotel en nemen wij gezamelijk de taxi naar het veelgeroemde eethuis « Le Roi du Cossa » waar we ons verblijf in Kinshasa afronden met een heerlijke cossa cossa –schotel. We maken het echter niet al te laat want de volgende ochtend moeten wij tijdig op de luchthaven zijn om in te checken voor onze CAA-vlucht naar Kisangani.
De volgende ochtend is iedereen al vroeg uit de veren want wij hebben afspraak met André, de chauffeur van de shuttledienst van de Procure St Anne die ons zal komen oppikken voor het transport naar de luchthaven. Gelukkig hebben wij wel nog even de tijd voor een stevig ontbijt. Wanneer André zich aanmeldt, blijkt hij niet alleen te zijn.

 

 

Hij is vergezeld van een Belgische en een Spaanse studente die beiden verbonden zijn aan de K.U.L en die eveneens het vliegtuig naar Kisangani moeten halen. Hun eindbestemming is het INERA te Yangambi waar zij gedurende enkele maanden wetenschappelijk onderzoek zullen verrichten. Het is hun eerste kennismaking met Congo en zijn nog niet helemaal vertrouwd met de chaotische manier waarop hier de administratieve formaliteiten worden afgehandeld. Op de luchthaven zijn zij dan ook wat blij dat zij in ons kielzog kunnen mee-inschepen. Sinds de opening van de nieuwe terminal voor het internationale luchtverkeer wordt het oude luchthavengebouw van Ndijli nog enkel gebruikt voor de binnenlandse vluchten. Voor wat de internationale vluchten betreft mag de infrastructuur nu dan wel spiksplinternieuw en netjes zijn en ook de aankomst-en vertrekroutines best goed geordend en correct verlopen, voor wie een binnenlandse reis onderneemt heerst op het oude Ndjili nog altijd volop de chaos. Renier, Kris en ik hebben onze hele bagage beperkt tot slechts één handbagage wat ons al de helft van de gebruikelijke heisa bespaart. Annette en de twee studentes hebben echter ook nog koffers bestemd voor de vrachtruimte meegenomen wat ons wat extra tijd en moeite kost maar uiteindelijk slagen wij er toch in om ons succesvol dwars door het gewoel van de aanschuivende massa tot aan de incheckbalie te worstelen waar de valiezen via de weegschaal op de transportband verdwijnen. Eenmaal in het vliegtuig blijkt dat wij in voornaam gezelschap verkeren. De zitplaats voor ons wordt immers ingenomen door Ernest Ngboko, CICM, Bisschop van Lisala. Hij heeft zich voor de reis helemaal in ambtsgewaad uitgedost. Links en rechts wordt hij aangeklampt door enkele reizigers die een woordje met hem wensen te wisselen en misschien alvast ook een bischoppelijke zegen willen bemachtigen. Het hele tafereel heeft eigenlijk iets komisch. Monseigneur deelt met gulle hand kaartjes met zijn foto erop uit, net zoals vroegere wielerkampioenen dat bij ons op een kermiscriterium plachten te doen. Hij heeft er zelf alvast veel schik in :« je suis très populair » grapt hij lachend terwijl ook wij een bisschoppelijke beeltenis in ontvangst mogen nemen. Ik stop het fotokaartje in het borstzakje van mijn hemd vanwaaruit « son Excellence » pas twee weken later in een behoorlijk verfrommelde toestand weer zal opduiken. 

Aan de brug over de Tshopo nabij Kisangani (Foto :  E. Merveillie)

In Kisangani vanop de trappen van de Kathedraal  (Foto  : E. Merveillie)

Na een voorspoedige vlucht landen wij ongeveer 2 uur later in het vroegere Stanleystad. Alles verloopt redelijk vlot. Terwijl Monseigneur Ngboko door de luchthavenautoriteiten met de nodige honneurs wordt ontvangen en een voorkeursbehandeling geniet, kunnen wij, de gewone stervelingen, bij het DGM-kantoor gaan aanschuiven. Ondertussen wordt iets verderop alle uit het vliegtuig afgeladen bagage door een gat in de buitenmuur op een overdekt binnenkoertje op één hoopje gekeild. Er is hier duidelijk niets veranderd sinds mijn laatste bezoek aan Kisangani. Eenmaal de administratieve verplichtingen vervult en alle koffers en reiszakken bemachtigd kunnen wij buiten de luchthaven kennis maken met Junior, onze chauffeur voor de komende dagen. Het is een klein, geblokt kereltje met een korte, zwarte kroesbaard en een kwieke blik in de ogen. Hij voert ons naar het Palm Beach hotel in de nabijheid van de Procure en de grote kathedraal. Dit hotel huisvest een uitgebreide groep mensen die verbonden zijn aan de hier in de regio opererende verschillende UNO-missies en andere internationale organisaties. Het is dan ook geen verrassing dat de accomodaties in dit pand de gemiddelde Congolese normen, zeker voor wat in het binnenland betreft, inzake hotelcomfort ver overstijgen. Hier kan de expat in zijn vrije uren genieten van een dagelijkse plons in het zwembad en zijn nachtrust doorbrengen in een heerlijk airco-gekoelde kamer. Water uit de kraan tevoorschijn toveren lijkt hier echter nog de grootste truc te zijn want alhoewel Annette, Renier en ik zich mogen verheugen in een degelijk werkend sanitair heeft Kris als enige van ons viertal een slecht lot getrokken. Hij moet het stellen met enkel een zeer fijn en spaarzaam waterstraaltje uit de lavabokraan.

Naar Buta

De afspraak was om niet later dan om 06h00 te vertrekken maar om 06h30 staan we nog altijd te wachten. Het is ruim 07h00 wanneer onze chauffeur eindelijk opdaagt, vooral zeer tot ongenoegen van Kris die duidelijk een broertje dood heeft aan het lange, vaak schijnbaar uitzichtloze wachten dat zo typerend is voor het verloop der dingen in Congo. Junior legt ons uit dat hij er niet zo van houdt om in de duisternis te rijden en dus het vertrek maar eventjes heeft opgeschort. Eindelijk staan we dan vertrekkensklaar. Onze jeep is goed gevuld. Naast de chauffeur, vier passagiers en onze bagage hebben we ook nog 30 liter drinkwater aan boord. Van dorst zullen we alvast niet omkomen !
De eerste paar kilometer zit er echter niet veel schot in de zaak. Wij rijden over een totaal vernielde weg waarbij er zodanig tussen de ontelbare diepe, met water gevulde putten moet worden geslalomd dat wij elke meter van de gereden afstand dubbel afleggen. Ieder van ons denkt ondertussen in alle stilte hetzelfde : « moeten wij zo in Bondo zien te geraken » ? Maar dan blijkt dat onze Junior opzettelijk een kleine omweg heeft genomen. Plots parkeert hij de jeep, stapt uit en met de melding « qu’il a encore une petite course à faire » verdwijnt onze chauffeur tussen de langs de rand van de weg opgetrokken lemen hutten en huisjes om even later in het bezit van een krik en een moersleutel terug op te duiken. Eenmaal dit onmisbare gereedschap ingeladen gaat het nu definitief richting de Tshopo waar we de brug oversteken en vervolgens de grote weg nemen die Kisangani met de Bas Uele verbindt. Het is een verrassend mistige ochtend en aangezien er op dit uur van de dag al heel wat mensen zijn die zich vanuit de omringende dorpen met hun koopwaar naar de markt van Kisangani begeven, is het voor de chauffeur toch flink opletten geblazen. Langs de boorden van de weg krioelt het immers van de met houtskool of geoogste groenten zwaarbeladen voetgangers en fietsers die door de bijwijlen behoorlijk dikke mist niet altijd even voldoende zichtbaar zijn. Zelfs een kudde koeien wordt door een veehoeder dwars over de weg ons tegemoet gedreven. Deze in een dikke nevel gehulde rurale exodus richting de grote stad brengt mij ertoe om Juniors beslissing om het vertrek toch maar een uurtje op te schuiven al beter te begrijpen. Met het verder ontluiken van de ochtend klaart de hemel gelukkig helemaal op en twee uur later rijden we onder een schitterende zon en op een goed geëffende laterietweg door het Congolese landschap. Onze kruissnelheid ligt behoorlijk hoog en we halen geregeld de 80 km/h. Tot voor twee jaar zou dit nog totaal onmogelijk zijn geweest. Een kleine vijf jaar terug besliste de Congolese overheid echter om de nog uit de koloniale tijd stammende grote verbindingsweg op de as Kisangani - Buta - Bumba te heraanleggen zodat de hoofdstad van de Province Oriëntale zowel vanuit de Equateur als vanuit de Bas Uele opnieuw over land bereikbaar werd. Heraanleggen is echter één ding maar onderhouden een ander en dat laat zich toch zo stilaan hier en daar al voelen. De opeenvolgende regenseizoenen zijn hier onverbiddelijk en hebben op enkele plaatsen al voor een beginnende aftakeling van de weg gezorgd.

Aan de Aruwimi in Banalia ( Foto  : E. Merveillie)

Banalia; wachten op de bac om de Aruwimi over te steken.

(Foto :  E. Merveillie)

Op de bac over de Aruwimi ( Foto : E. Merveillie)

Het is echter nog allemaal perfect doenbaar en dus blijft dit nog altijd één van de beste laterietpistes waarop ik in Congo tot nu toe ooit gereden heb. De enige hindernissen die wij ondervinden zijn de enkele wegbarrages die wij voorbij moeten telkens wij een andere Secteur binnenrijden. Het eerste belangrijke checkpoint bevindt zich in Bengamisa, zelf hoofdplaats van een Secteur die reeds deel uitmaakt van het omvangrijke Territoire de Banalia. Gelukkig is onze Junior hier blijkbaar een bekende persoonlijkheid zodat de « poortwachters » niet al te moeilijk doen en anders is er nog altijd wel Annette die met haar door de Congolese ambassade verstrekte « laissez-passez » zwaait.

 

Het traject tussen Kisangani en Buta wordt halfweg doorsneden door de bovenloop van de Aruwimi, een belangrijke bijrivier die zich ter hoogte van Basoko in de machtige Congo stroom stort. Ons eerste echte objectief van de dag is dan ook Banalia bereiken waar wij met de bac de rivier moeten oversteken. Omstreeks 11h00 staan we eindelijk aan de oever van de Aruwimi. De bac vaart maar een viertal keer per dag uit en volgens het geafficheerde uurschema gebeurt de eerstvolgende oversteek pas om 13h30. Tijd zat om de omgeving eens te gaan verkennen zou je dus denken maar toch is dat niet echt een goed idee. Hier geldt immers het adagium « weggegaan is plaats vergaan » en wij zijn niet van plan om onze plaats op de boot te verliezen. Bovendien zijn wij hier al niet alleen. Naast een andere jeep staat er ook nog een heuse tankwagen aan te schuiven voor een plaatsje op de veerboot. Tel daarbij nog een hele meute mensen die te voet of op de motorfiets reizen en het is duidelijk dat het maximaal over te varen gewicht gemakkelijk zal worden gehaald. Dat zal echter allemaal nog wel eventjes wat tijd in beslag nemen want de boot ligt momenteel nog aan de overkant. Ondertussen regelen wij alvast het overzetgeld en nemen meteen ook de tijd om te fotograferen en een kleine pic nic te nuttigen. Annette tovert kaas, salami, tonijn in blik en brood tevoorschijn terwijl ook 1 van de 120 waterflessen er moet aan geloven. Wij krijgen uiteraard veel bekijks en ik stel me zo voor dat voor enkele van de toekijkende omstaanders onze « casse croute » als pure decadentie wordt ervaren. Na de maaltijd zit er niets anders op dan geduldig verder af te wachten. Renier gaat links en rechts nog wat foto’s maken, ik bestudeer even de kaart en Kris steekt nog eens een sigaar op. Hij lijkt wel een onuitputtelijke voorraad op zak te hebben !

De bac maakt de oversteek volgens een strak schema (Foto :  E.Merveillie)

Terwijl elk van ons op zijn manier de tijd doodt, krijgt Annette het plots aan de stok met een vreemde snuiter die zich uitgeeft voor een officiële bediende van de maatschappij die de overzetdienst uitbaat. Hij eist contante betaling zoniet zullen wij, naar hij beweert,verplicht hier moeten blijven wachten tot de veerpont van 17h. Annette laat zich echter niet intimideren en stuurt de kerel wandelen. Groot is onze verbazing als we even later bij het inschepen vaststellen dat de brutale vlegel niemand minder dan de chauffeur van de tankwagen is. Zelf zit de man er helemaal niet mee. Hij klimt zonder blikken of blozen in zijn cabine en parkeert fluks het gevaarte op de bac. Daarna komen wij en de andere jeep gevolgd door een bonte bende die allen op de brommer of te voet hun reis aan de overkant willen verderzetten. Tot nog toe hebben wij van een heerlijk weertje kunnen genieten maar voor de meer allerte waarnemer is het duidelijk dat het feest niet lang meer zal blijven duren. Hier in Banalia is het al behoorlijk bewolkt en er heerst een drukkende hitte maar aan de overkant van de Aruwimi, meer naar het noorden toe, ziet de lucht er pas echt grijs uit. Niet verwonderlijk eigenlijk. Hoe verder wij ons naar « le Grand Nord »,, zoals het gebied van de Uele wel eens wordt genoemd, begeven, hoe dieper wij het regenseizoen zullen binnenrijden.

 

Volgens de schatting van Junior zijn wij nog zo’n 4h van Buta verwijderd. Hij kent de hoofdstad van de Bas Uele als zijn broekzak en heeft tijdens de gedwongen middagpauze te Banalia al met enkele vrienden getelefoneerd die voor onze logies zullen zorgen. Bij aankomst in Buta weten we dus al meteen waar naar toe ! Na een halfuurtje vallen de eerste druppels en nog even later krijgen wij al een behoorlijke plensbui op de nek wat uiteraard onze gemiddelde snelheid niet ten goede komt. De laterietweg blijkt echter nog steeds voldoende verhard en behalve hier en daar een korte uitschuiver ondervinden wij niet al te veel van de dreigende poto-poto. Het regent dan ook nog niet onafgebroken. Wij rijden eerder van de ene stortbui naar de andere. Dat er af en toe ook een stevige wind waait bewijzen de enkele passages waar overhellende bamboetakken en afgebroken boomtstronken over en langs het dak en de zijkant van de jeep schuren. Tussen twee regenvlagen in moet Junior er trouwens ook een keer of twee uit om de ruitenwissers te repareren want die hangen er blijkbaar zo maar wat bij en als het even kan is het natuurlijk wel verkieselijk om een klare kijk op de weg te behouden. Naarmate de kilometers vorderen lijken wij toch in wat drogere weersomstandigheden terecht te komen. Het heeft op veel plaatsen wel zichtbaar geregend maar de buien zijn voorbij. Tussen Zambeke en Kole houden wij nog eventjes pauze en gaan in een kleine, langs de hoofdweg gelegen nederzetting de benen strekken. Heel vreemd maar het valt mij onmiddellijk op hoe netjes het wel is in dit dorpje. Het voor de hutten gelegen centrale pleintje is duidelijk nog maar pas proper aangeveegd. Een lokale vrouw biedt mij direct een stoel aan waarop ik dan ook prompt heel theatraal voor de foto ga poseren. Wij maken van de gelegenheid maar meteen ook gebruik om eens bij de bevolking te informeren hoever het nog is tot in Buta. Volgens de dorpelingen hebben wij vanaf het wat verderop gelegen Kole nog ruim 110 kilometer voor de boeg. Met deze wetenschap gaan we terug op pad voor de laatste etappe en na zo’n een kleine twee uur rijden steken wij inderdaad omstreeks 16h45 de rivier de Rubi over en trekken Buta binnen.

Wij komen de stad binnen langs een brede, goed berijdbare laterietweg en houden een eerste keer halt bij een groot kruispunt. Buta is immers een belangrijk knooppunt van waaruit de verschillende wegen vertrekken die de Bas Uele in het noorden en het meer oostelijk gelegen Haute Uele met de buitenwereld verbinden. Op dit punt bevinden wij ons op 324 km van Kisangani, 124 km van Aketi, 204 km van Bondo, 403km van Isiro en 324 km van Bumba. Wij maken even een korte wandeling en nemen de eerste foto’s. Iedereen is echter toch wel wat vermoeid na de lange rit en alvorens verder op verkenning te gaan, brengt Junior ons eerst naar het logement dat hij voor ons vanuit Banalia heeft geregeld. Zo maken wij kennis met Gauthier, de uitbater van Hotel Bopando. Het etablissement is gelegen langs een brede hoofdweg die iets verderop naar de plaatselijke markt leidt. Gauthier en Junior kennen elkaar duidelijk al langer dan vandaag maar daar doen wij goed ons voordeel mee want wij kunnen ons alles bijelkaar genomen hier comfortabel installeren. Eenmaal de stalen ingangspoort voorbij sta je op de centrale binnenplaats met in het midden een pajotte. Rondom deze binnenkoer zijn de logeerkamers met vooraan telkens een doorlopende barza zodat je bij regen gemakkelijk in het droge van de ene kamer naar de andere kunt wandelen. Er is weliswaar geen stromend water en electriciteit wordt enkel geleverd door een « groupe élèctrogène » die normalerwijze slechts tussen 18h en 22h wordt aangezet. De kamers en de bedden zijn echter proper en van een behoorlijke kwaliteit en dat is al heel wat meer dan wat ik diep in het Congolese binnenland gewend ben.

Na een korte pauze gaan we weer op weg, op zoek naar informatie over hoe wij in Bondo kunnen geraken. Ondertussen heb ik bij mijn eerste gesprek met Gauthier wel al gemerkt dat die in elk geval duidelijk zo zijn twijfels heeft over onze onderneming.

En het moet gezegd zijn scepsis strookt met de geruchten die we al eerder vernamen. In Kisangani hadden wij immers een moeizaam en kort contact kunnen leggen met Soeur Bernadette, de enige nog in Bondo verblijvende Belgische missiezuster. Enerzijds om onze komst aan te kondigen en anderzijds om eens navraag te doen over de te nemen route. Soeur Bernadette liet er toen eigenlijk al weinig twijfel over bestaan dat een verplaatsing op de motor de enige mogelijke manier zou zijn. Ik sta dan ook niet echt verbaasd dat Gauthier meewarig het hoofd schudt wanneer ik hem vertel dat het de bedoeling is om Bondo met de jeep te bereiken. « Ca va rester en brousse », bezweert hij mij met een monkelend glimlachje waarbij je hem zo ziet denken « die dwaze mundele weten het weer beter ». Volgens hem is het enkel mogelijk op de brommer en dan nog via een alternatieve route.

Een geoefend Congoreiziger weet dat naast de verplichte en niet te ontwijken ontmoeting met de heren van de DGM en de lokale chef een bezoekje aan de plaatselijke Abbé zeer aangewezen is. De gouden regel luidt : « zoek steeds de dichtst bijzijnde missiepost », wat we dan ook doen. Wij gaan eerst ons licht opsteken bij de Zusters. De oude missiepost is nog steeds operationeel maar wel nog enkel door inlandse Zusters bevolkt. Dankzij het solide metselwerk staat de boel nog grotendeels overeind maar voor de rest bieden de gebouwen de gebruikelijke troosteloze aanblik. De post werd gesticht door de Zusters van Berlaar die in 1924 voor het eerst in Buta neerstreken. Alhoewel de plannen tot de oprichting teruggaan tot augustus 1916, vond de officiële opening van de missiepost pas op 09 augustus 1924 plaats. De Zusters focusten in de beginjaren vooral op het kleuter en lageronderwijs, in de jaren 1950-1952 kwam er nog een huishoudschool met begeleidend internaat bij. Het hospitaal werd pas in 1930 gesticht.

Buta is bereikt ( Foto :  A. Stroobandt)

Op het moment van onze aankomst is er in het klooster net een bijeenkomst van medici aan de gang voor een overleg betreffende de algemene gezondheidstoestand van de regionale bevolking. Het duurt even voor we iemand te pakken krijgen die ons te woord kan staan en dan nog wordt het slechts een kort onderhoud. Een van de verantwoordelijke zusters verwijst ons voor verdere nuttige inlichtingen naar de plaatselijke Abbé. Zo treffen wij een paar minuten later de Abbé Apolinaire samen met enkele van zijn colléga-priesters aan in de nabijheid van de kerk. De godsdienaren kijken toch wel even verrast op wanneer er zich plots een handjevol blanken op de cure aanmeldt maar de ontvangst is er niet minder hartelijk om. De Abbé neemt akte van het doel van onze missie maar voor mij is het althans snel duidelijk dat ook hij onze kansen om met de jeep Bondo te bereiken niet erg hoog, of zelfs als onbestaande inschat. Iets waar Junior, nogal overmoedig, nog steeds lijkt van uit te gaan. « Il est fort, c’est un vrai combatant, peut-être qu’il réussira » laat Abbé Apolinaire zich schaterlachend ontvallen. Een uitspraak die mij alles behalve gerust stelt en dus neem ik hem bij het afscheid even discreet appart terwijl mijn reisgezellen nog met de andere abbés in gesprek zijn of enkele foto’s van de omgeving nemen. Ik interpelleer hem over de staat van de weg tussen Buta en Bondo waarop hij mij uitlegt dat de feitelijke hoofdroute totaal onbruikbaar is geworden en door niemand meer wordt genomen. Wanneer hijzelf met de Bisschop van Buta naar Bondo reist doet ook hij, net zoals iedereen, dat op de brommer vanuit Komba, een dorp dat ongeveer halfweg Buta en Aketi gelegen is en vanwaar je via het volgen van de oude buurtspoorlijn van de Vicicongo tot aan de Uele kunt geraken. Een informatie die ik goed in mijn oren knoop.

 

Terug in Hotel Bopando volgt aan de eettafel in de pajotte een pittige onderlinge discussie. Als we het plan om met de jeep verder te reizen laten varen betekent dat, dat we 4 brommers met chauffeur moeten huren waardoor de kosten wel even de pan uitswingen. Bovendien zijn we dan vertrokken voor een 8 uur durend rondje motorcross. Annette heeft nog altijd haar twijfels en vermoed achter het « motor-verhaal »van Gauthier een poging om enkele van zijn maten aan een lucratieve « taxi-dienstverlening » te helpen. Een vermoeden dat best te begrijpen is want heel wat Congolezen zijn bijzonder geslepen zodra zij de kans ruiken om ergens een financieel slaatje uit te puren. Het vooruitzicht van een acht uur lange motorrit wekt bij niemand van ons veel enthousiasme bovendien is het ingevolge rugproblemen voor Kris gewoonweg onmogelijk om zo een raid te ondernemen. Zelf heb ik een dergelijke ervaring al opgedaan en bovendien ben ik persoonlijk meer geïnteresseerd in een bezoek aan Aketi. Uiteindelijk moet er toch een beslissing worden genomen en de hoofdbekommernis is nog altijd om voor alles onze vriend Renier in Bondo te krijgen. Wij besluiten dat het gevaar om met de auto ergens in de brousse te blijven steken zeker niet denkbeeldig is en toch een te groot risico inhoudt. Het doorslaggevend argument hierin is voor mij het feit dat Gauthier en Abbé Appolinaire onafhankelijk van elkaar dezelfde informatie hebben verstrekt. Mijn advies is dan ook om de raad van de Abbé op te volgen. Na alle verder overleg en overwegingen valt unaniem de beslissing. Renier zal vanuit Komba alleen verder trekken naar Bondo terwijl Kris, Annette en ik ondertussen doorreizen naar Aketi. Voor de nodige begeleiding van Renier zullen wij Abbé Appolinaire onder de arm nemen. Terwijl Kris en ik in de pajotte achterblijven gaan Renier en Annette opnieuw de Abbé opzoeken om hem onze plannen voor te leggen. Een dik uur later zijn ze terug en is de kogel door de kerk. Morgenochtend gaan Renier en Abbé Apolinaire samen op pad naar Bondo.

 

Eenmaal de beslissingen zijn gevallen is het tijd voor een hartige portie rijst met kip die we doorspoelen met en een Primus –biertje of een sucré ons geserveerd door de charmante Tina, de plaatselijke keukenhulp. Met het oog op een goede nachtrust trekken wij daarna elk naar onze kamer. Voor mij wordt het echter allesbehalve een rustige nacht. Het Hotel Bopando verleent langdurig onderdak aan een aantal medewerkers van de provinciegouverneur die in een hoek van het parcelle met vrouw en kind twee aanéénpalende kamers betrekken. Wanneer die laat op de avond nog bezoek krijgen moeten er blijkbaar enkele zaken dringend worden geregeld waardoor de electrische groep, uitzonderlijk, tot 3h00 ‘s morgens aangeschakeld blijft. Jammer genoeg bevindt mijn kamer zich onmiddellijk naast de plaats waar de generator staat zodat ik tot vroeg in de ochtend door het helse gebrul van de dieselmotor wordt geteisterd. Overmand door vermoeidheid dommel ik toch af en toe eens in maar het is pas wanneer de groep wordt uitgeschakeld dat ik in de vroege uurtjes van een zalige stilte kan genieten. Als kers op de taart breekt er in de loop van de nacht nog een onweer los. Geen goed nieuws voor de reisomstandigheden van morgen.

De missiepost van de Premonstratenzers in Buta ( Foto : E. Merveillie)

Hotel Bopanda in Buta ( Foto :  A. Stroobandt)

Op wandel in Buta ( Foto  : E. Merveillie)

Brug over de Tele ( Foto : E. Merveillie)

Vroeger station van de Vici Congo te Buta ( Foto :  A. stroobandt)

Naar Aketi en Bondo

Bij het ontwaken de volgende ochtend regent het nog steeds maar het hevigste gedeelte van het onweer lijkt toch al voorbij te zijn getrokken. Heel vroeg, lang voor mijn metgezellen zich ook beginnen te roeren, zit ik op de barza om er van de ochtendkoelte te genieten en aaanschouw hoe met het langzaam wijken van de duisternis hotel Bopando stilletjesaan terug tot leven komt. Die vroege ochtenduren, het ogenblik waarop de nacht weer in de dag overgaat, zijn voor mij de mooiste momenten in Congo. De stalen toegangspoort kriept open en één van de diensthulpjes komt de lopango binnengesloft. De jonge vrouw die aan een ernstig spraakgebrek lijdt en maar nauwelijks enkele klanken kan uitstoten wenst me op haar eigen wijze toch een vriendelijke goedemorgen. Eventjes later komen ook baas Gauthier en keukenhulpje Tina opdagen en kan de werkdag beginnen. Ook Junior, onze chauffeur, kan meteen aan de slag zodra hij zich heeft aangemeld. Een korte inspectieronde van de jeep heeft immers uitgewezen dat wij een lekke band hebben.

Het ontbijt met instant koffie, brood en roerei wordt in de centrale pajotte geserveerd. Gewoontegetrouw hebben Annette, Kris en ik al een stevige beet achter de kiezen wanneer ook Renier aan de eettafel komt aanschuiven. Voor hem is het vandaag de grote dag. De laatste happen worden naar binnengewerkt en zodra Junior klaar is met de herstellingswerken vertrekken wij naar de oude missiepost om er Abbé Apolinaire op te pikken. De brave man staat ons al op te wachten en heeft in het voorruitzicht van de helse motorrit voor Renier een hele uitrusting klaar liggen inclusief valhelm en dikke jas. Ook heeft hij al heel vroeg in de ochtend één van zijn jongere familieleden op de brommer tot in Komba vooruitgestuurd. Daar zullen hij en Renier straks het stuur overnemen om vervolgens samen de nog resterende 120km tot aan de Uele af te haspelen. Alvorens wij echter definitief op weg kunnen moet er eerst nog worden getankt. Het is zondag maar gelukkig is het benzinestation toch geopend. Terwijl Junior de tank laat volgooien merk ik dat wij hier niet alleen zijn. Zo te zien heeft de brandstofbevoorrading in de loop van de nacht Buta bereikt en de levering gebeurt door niemand minder dan de man die ons aan de bac in Banalia geld probeerde af te luizen. De chauffeur is duidelijk aan enige verfrissing toe. Hij heeft zijn grote, witte tankwagen in een hoek van het parcelle geparkeerd en staat duidelijk nog wat slaapdronken aan een emmer water zijn aangezicht te wassen en zijn tanden te poetsen. Vluchtige blikken van herkenning kruisen elkaar maar de man groet ons even vriendelijk en onbevangen alsof onze korte confrontatie in Banalia nooit heeft plaatsgevonden.

Dulia, halfweg Buta en Aketi, standbeeld voor de Okapi,  het symbool van deze streek ( Foto : E. Merveillie)

Met een tot aan de rand gevulde dieseltank rijden wij even later Buta uit in de richting van Aketi en Bumba. Ondanks het voorbije onweer lijkt het allemaal nog wel mee te vallen. De laterietweg heeft niet te erg onder de nachtelijke zondvloed geleden en begint onder de warme stralen van de snel aan de hemel opklimmende ochtendzon al aardig op te drogen. De vele bruggetjes waar we in dit door talloze kleine riviertjes doorsneden gebied over moeten, vormen de grootste hindernis. Op deze plaatsen heeft de hevige regenval immers al een meer verwoestende uitwerking gehad zodat nu en dan enkele van deze passages er maar in een gammele toestand bijliggen. Momenteel kunnen wij deze obstakels echter nog met een gerust hart oversteken en bovendien is Junior een zeer ervaren chauffeur die de omgeving goed kent. Na ongeveer een anderhalfuurtje karren komen wij aan in Dulia. Daar zo’n, 70 km buiten Buta, bevindt zich het « Rond Point Okapi » waar de weg splitst : in westelijke richting gaat de route verder naar Aketi en Bumba terwijl noordelijk de oude hoofdweg naar Bondo begint. Tijd om even een korte pauze in te passen. Wij stoppen in de nabijheid van een kleine marktplaats maar al vlug wordt onze aandacht getrokken door een uit de verte opstijgende melodie van een duidelijk religieus geïnspireerd gezang en getrommel. De muziek blijkt te komen vanuit een uit leem en takken opgetrokken bouwvallig kerkje of kapel. Bij het naar binnengaan draaien alle hoofden zich nieuwsgierig om maar voor de rest blijft iedereen ongestoord verder zingen en trommelen. De pastoor die de eredienst leidt is wel even uit zijn lood geslagen wanneer hij plots Abbé Apolinaire in de gaten krijgt. Hij schijnt te denken dat die hem komt controleren en van plan is om de leiding van de misviering van hem over te nemen. De brave ziel wordt echter snel gerustgesteld. Bovendien kunnen wij hier ook niet al te lang blijven rondhangen en dus zetten wij na het uitwisselen van nog enige laatste vriendelijke begroetingen onze weg verder.

Dulia, waar de weg splitis enerzijds naar Bondo anderzijds naar Aketi

(Foto :  E. Merveillie)

Op het hele traject tussen Buta en Dulia zijn wij , afgezien van enkele eenzame fietsers en « wandelaars » amper een levende ziel tegengekomen.Voorbij Dulia wordt zelfs dat een zeldzaamheid. De grote en extreem topzwaar geladen fulla-fulla’s die voor de bevoorrading van het diepere binnenland zorgen, zijn zowat het enige transportverkeer dat je hier kunt ontmoeten. En te oordelen aan de nog redelijk goede staat van deze onlangs heraangelegde weg gebeurt ook dat eerder slechts sporadisch. Het zijn immers vooral deze grote, overladen vrachtwagens die de laterietwegen kapot rijden en de bruggen vernielen waarna de tropische regens voor de rest zorgen en hele trajecten uiteindelijk « impraticable worden », zoals men dat in Congo zo mooi uitdrukt. Maar wij hebben geluk ! Naast de vele door naast elkaar gelegde boomstammen overbrugde kleine waterloopjes moeten wij nu nog slechts de grote brug over de rivier de Likati oversteken, vervolgens nog één kleine waterplas en wij rijden Komba binnen. Voor de bevolking van Komba is dit duidelijk de gebeurtenis van het jaar en zoals steeds zijn het vooral de kinderen die ons vol nieuwsgierigheid massaal omstuwen. Het jongere neefje van de Abbé staat ons al op te wachten met de motor. Vanaf hier staan Renier en Abbé Apolinaire er alleen voor.Veel tijd is er niet te verliezen want zij hebben nog een pittige rit voor de boeg en het is toch de bedoeling om de Uele te bereiken voor het donker wordt. Goed ingepakt in een dikke anorak en met de helm stevig op het hoofd is Renier even later klaar voor de rit van zijn leven. Nog even de beste positie op de duozit zoeken en na de laatste afspraken en de emotionele afscheidsgroeten verdwijnt hij samen met Abbé Apolinaire in het dichte struikgewas, op weg naar Bondo. Als alles goed gaat zien wij elkaar hier binnen twee dagen terug.

De bevolking van Komba heeft veel plezier met de "gekke mundele" ( Foto :  E. Merveillie)

Terwijl onze vrienden hun « raid » op Bondo ondernemen, zetten Kris, Annette en ikzelf de weg verder naar Aketi. Het aan de Itimbiri- rivier gelegen Aketi, vroeger ook wel gekend onder de naam Port Chaltin was, al vroeg in de koloniale periode een belangrijke overslagplaats voor het vrachtvervoer van en naar de regio van de Uele. Als gevolg van deze belangrijke logistieke functie was het ook een aantrekkelijke locatie voor het vestigen van grote missieposten. Na de de teloorgang van de plantages en de katoenvelden onmiddellijk na de onafhankelijkheid en de uiteindelijke volledige implosie van de Congolese staat in de daaropvolgende decennia, rest er nu echter weinig of niets meer om te transporteren en is Aketi al zijn vroegere glamour verloren. Bij het binnenrijden van de stad stuit je wel al onmiddellijk op de resten van de oude spoorlijn van de Vicicongo. Na de stichting in 1919 van de Société Commerciale et Minière de l’Uele ( beter gekend onder de naam COMUELE), werd in 1923 de VICICONGO of la Société du Chemin de fer vicinaux du Congo opgericht die meteen begon met de aanleg van de spoorlijn noordwaarts naar de Uele en Bondo.

Onze eerste halte is de ooit zo imposante missiepost van de Kannunikessen van het Heilig Graf van Turnhout. De post beslaat een uitgebreid terrein en bestaat uit verscheidene grote gebouwen die door de jaren heen echter allen tot ruïnes zijn vervallen. De missie kende een eerder korte maar toch zeer bloeiende geschiedenis.Vergezeld door enkele Paters Norbertijnen van Tongerlo vertrok op 08 mei 1928 vanuit het moederklooster van Turnhout de eerste « karavaan » van drie missiezuster richting Aketi in het verre Congoland. De karavaan was samengesteld uit Moeder Pascale (Jw. Mathilde Porters uit Diest), zuster Marie Imelda (Jw. Jozefina Henrotay uit Vosselaar ) en zuster Marie Seraphina (Jw. Elisa Verheyen uit Wortel). De missie kende een snelle en voorspoedige ontwikkeling. Om dit succes in het zonnetje te zetten werd 10 jaar later, in 1938, door de Missieprocuur van het Heilig Graf van Turnhout dan ook een gedenkboek uitgegeven waarin de werking van de vestiging in Aketi uitgebreid werd beschreven en geïllustreerd. Wanneer ons kleine gezelschap zich nu, anno 2016, bij de hoofdverblijfplaats van de zusters aanbiedt is het maar een doodse boel en weten wij in eerste instantie niet goed waarheen. De « ndeko » van Abbé Apolinaire die ons naar hier heeft vergezeld blijkt echter met het huis bekend te zijn en leidt ons naar de juiste poort van het grote gebouwcomplex. Bij de zuster die ons ontvangt is de verbazing zo van het gezicht af te lezen maar er valt ons toch een vriendelijk onthaal te beurt.

Graf van wijlen Pater Ulrich De Corte, gestorven te Aketi

(Foto : E.Merveillie)

Zo majestueus als het gebouw is, zo leeg en verlaten is het ook. Buiten het vierdelig bankstel, dat duidelijk ook al zijn beste tijd heeft gehad, staat er helemaal niets in de onthaalruimte. Er hangen grote lappen stof voor de lege muurkasten en de muren zelf zijn volledig kaal. Zestig jaar geleden moet het hier nochtans een bedrijvigheid van belang zijn geweest en het even luid van leven hebben gegonst als in een bezige bijenkorf. Buiten enkele zusters en een groep spelende kinderen is er nu echter geen levende ziel te bespeuren. Volgens de zuster die ons in het « salon » ontvangt is dat te wijten aan de schoolvakantie. Blijkbaar wordt hier dus toch nog enig onderwijs georganiseerd al valt het wel te vrezen dat, zoals overal in het Congolese binnenland, het niveau sinds de Belgische tijd schrikwekkend gedaald is. Ik herinner mij een bezoek aan een schooltje in Isangi, zo’n drie jaar geleden, waar tot mijn verbazing in alle klassen en leerjaren dezelfde les werd gegeven. Iets wat toen hoofdzakelijk bestond uit het uit het hoofd opdreunen van een lofzang op « la famille ». Afgaand op de staat van de gebouwen en de algemeen verloederde indruk die de missiepost geeft, mangelt het in elk geval ook hier aan de broodnodige middelen. Het duurt dan ook niet lang tot de kinderen die elkaar aan het openstaande raam staan te verdringen om toch maar een glimp van de blanke bezoekers op te vangen om het hardst om geld gaan vragen.

Ik laat mijn reisgezelschap even in de steek en loop door de aanpalende vertrekken die er allemaal even kaal bij liggen. De enige versiering is een oud, verpieterd olieverfschilderij en een oude zwart wit foto van wijlen Mgr. Van Uytven, in illo tempore Bisschop van Buta en stichter van dit klooster. Ondertussen heeft onze gastvrouw een keukenhulpje gemobiliseerd. Het is een nog jonge vrouw met een baby op de rug gebonden. Zij heeft de vuren al aangestoken maar toch slaan wij beleefd het vriendelijke aanbod van een gekookte maaltijd af. Wij hebben onderweg immers enkele annanassen gekocht en gaan die nu met wat brood en koffie gezamelijk verorberen. Daarmee is onze honger meer dan voldoende gestild. Alvorens afscheid te nemen van de Zusters maken wij tot slot nog een korte rondgang op het kloosterdomein en bezoeken het graf van de laatste Belgische missionaris die hier in Aketi actief is geweest. Pater Ulrich De Corte van de Orde der Premonstratenzers werd in 1931 geboren in het Oost Vlaamse Massemen en overleed te Aketi op 26/01/2006.

Wijlen Mgr. Amandus Van Uytven, Apostolisch Vicaris van Buta

(Foto  :  E.Merveillie)

Missiepost van Aketi ( Foto :  E.Merveillie)

Via een ommetje langs de plaatselijke markt gaan wij vervolgens een kijkje nemen naar de restanten van de haven aan de Itimbiri maar daarvoor moeten wij ons wel eerst met de jeep gedurende ongeveer een kilometer een weg banen door metershoog gras. Naarmate wij de haven naderen duiken links en rechts de eerste bouwvallen op van de vroegere administratieve ambtswoningen en opslagplaatsen. Wij stoppen nabij een grote hangar waarin momenteel een plaatselijke famillie haar intrek heeft genomen. De hele « huisraad » bestaat uit enkele gammele stoelen en ligmatten en de bewoners zelf zijn slechts in lompen gehuld. Het is duidelijk dat deze mensen hier helemaal onderaan de maatschappelijke ladder leven, en dat wil in Congo toch al iets zeggen. Terwijl de uit hun spel opgeschrikte kinderen ons met grote ogen verwonderd aankijken wijst hun vader ons de weg naar de iets verderop gelegen loskade waar een hele rij in onbruik geraakte kranen een treurige aanblik bieden. De hele haveninsfrastructuur is overwoekerd en langzaamaan beginnen nu ook de laatste nog overeindstaande hijskranen in elkaar te stuiken. Naar het schijnt zou er aan de overkant van de rivier tot in de begin jaren 1990 nog een kleine aerodroom operationeel zijn geweest maar ook daarvan is niets meer te bespeuren. De wildernis heeft het hele terrein van deze eens zo bedrijvige en voor het hele gebied van de Uele zo belangrijke binnenhaven helemaal heroverd.
Tegen de vooravond zijn wij terug in ons vertrouwd hotel in Buta. Na de nodige verfrissing en het avondmaal nemen Kris en ik plaats in de centrale pajotte en zitten onder het nuttigen van bier, frisdrank en koekjes in spanning te wachten op enig verder nieuws van Renier. Omstreeks 19h30 komt dan toch eindelijk het verlossende telefoontje vanuit Bondo. Renier en Apolinaire zijn veilig en wel bij de oever van de Uele aangekomen. Het heugelijke nieuws ontlokt ons allemaal een zucht van verlichting. Je weet tenslotte maar nooit want in Congo zijn er nu éénmaal geen zekerheden. Renier laat ons weten dat hij en de abbé twee nachten in Bondo zullen doorbrengen. De avond voor hun vertrek zullen zij ons dan nogmaals contacteren zodat wij precies kunnen afspreken wanneer wij elkaar in Komba zullen terugzien. Dankzij dit positieve bericht kunnen Kris en ik op het einde van deze toch wel bewogen dag straks ontstpannen de voetbalfinale Portugal – Frankrijk volgen terwijl Annette al vroeg onder zeil gaat.
Het is aardig druk in huize Bopando. Vanavond wordt immers de finale van het Europese voetbalkampioenschap gespeeld en baas Gauthier heeft in afwachting van de uitzending de schotelattenne en het televisietoestel al in gereedheid gebracht. Het blijft me steeds verwonderen hoe je dankzij de moderne communcatiemiddelen tegenwoordig zelfs tot in de verste uithoek van de wereld woord en beeld kunt ontvangen. Blijkbaar is heel Buta er klaar voor. Er heeft zich immers een hele meute voetbalfans aan de poort van ons hotel verzameld en dankzij de onachtzaamheid van de baas is een respectabel groepje volk er al in geslaagd om naar binnen te glippen. Wanneer de poort eindelijk op slot gaat is het dan ook te laat en heeft de luiddruchtige bende zijn plaatsje met zicht op het TV-toestel in en rondom de pajotte definitief ingenomen.

Er wordt druk gediscussieerd tussen de beide supporterskampen. Plots springt een kerel recht, trekt zich het hemd van het lijf en verkondigt luidkeels dat Portugal het ongetwijfeld zal halen en dat hij bovendien daar wel een een lieve cent durft op in te zetten. Het hek is nu helemaal van de dam. De geldbriefjes komen boven en er wordt volop onderling gewed. Een eerder zwijgzaam type dat zich aan een tafeltje heeft afgezonderd incasseert intussen alvast de ingezette bedragen.
Op het ogenblik dat eindelijk de aftrap zal worden gegeven duikt echter ineens baas Gauthier uit de duisternis op en trekt de stekker uit het stopcontact. Het zint Gauhtier helemaal niet dat er zoveel volk van buitenaf in en rondom de pajotte is samengetroept. « Dit is hier een hotel en geen stadium » laat hij met een zuur gezicht aan de menigte weten en verdwijnt grommelend in de richting van zijn privé-vertrekken. Daar zijn wij dan mooi klaar mee ! Even zit iedereen sprakeloos en totaal verbluft elkaar aan te kijken maar dan breekt onder de aanwezigen een een hevige discussie los tussen de « thuisspelers » (de logés van het hotel) en de « illegale bezoekers ». Deze laatsten laten zich echter niet zo maar aan de deur zetten. Iemand uit de bende besluit dan maar om op eigen initiatief de stekker opnieuw in het stopcontact te steken waardoor de gemoederen snel bedaren en weer iedereen tevreden naar het kleine scherm gaat zitten staren. Dat is duidelijk niet naar de zin van Gauthier maar die realiseert zich tenslotte dat hij tegen deze meute machteloos staat. Hij besluit dan maar om van de nood en deugd te maken en probeert zoveel mogelijk drank aan de man te brengen. De rest van de avond verloopt in een opperbeste, zij het bijwijlen rumoerige stemming. Elk supportert immers hevig voor zijn eigen kamp want er is natuurlijk het aangename vooruitzicht van een mooie winst ingeval van een succesvolle weddenschap. Onze chauffeur Junior heeft zijn centen op Portugal ingezet en 90 minuten later is hij zowaar aan het feest wanneer de Lusitaniërs de definitieve score vastleggen en de kampioenschapsbeker binnenhalen.

De vervallen haven van Aketi aan de Itimbiri ( Foto : E. Merveillie)

Bewoners van Zambeke Kole, tussen Banalia en Buta (Foto : R. Hoedemaekers)

Even na middernacht keert de rust terug. De “illegale” hotelgasten verdwijnen even snel van het erf als ze gekomen zijn en binnen het hotel zelf gaat iedereen vlug zijn bed opzoeken. In de loop van de avond heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om een andere kamer in te nemen. Deze nacht dus al zeker geen gebrul van de generator ! Het duurt dan ook niet lang voor ik insluimer. Wanneer ik een uur of twee later wakker wordt en even mijn zaklamp aanknip om te checken hoe laat het is, bemerk ik op de muur naast mijn bed een gigantische spin, met lijf en poten gemakkelijk zo’n 15 cm à 20 cm groot. Na mijn ervaring met schorpioenen in de Kasaï pas ik nog slechts 1 regel toe : stilzitten en het beest laten kruipen. Ik bevestig het muskietennet wat steviger onder de matras en ga rustig verder slapen. Wanneer ik luttele uren later in de vroege ochtend ontwaak is het kruipdier verdwenen.
Terwijl Renier in Bondo zijn vroegste jeugdherinneringen herbeleeft, genieten wij in Buta van een snipperdag. Rustig uitslapen, een goed ontbijt en in de voormiddag een wandelingetje door de stad. Buta is nog maar pas gepromoveerd tot hoofdstad van de nieuwbakken provincie « Bas Uele ». Deze belangrijke status is een gevolg van de fameuse « découpage », de nog maar recent doorgevoerde staatkundige hervorming waarbij het grondgebied van de grote, klassieke provincies werd opgedeeld in meerdere kleinere provincies. En zo vormt het gebied van de Bas Uele dat vroeger deel uitmaakte van de uitgestrekte Province Orientale nu zelf een provinciaal bestuursgebied.

Het valt op dat er hier toch her en der wat nieuwbouw aan de gang is en niet eens op een bescheiden schaal. Wanneer wij in een nganda neerstrijken om er onze dorst te gaan lessen, kijken wij van aan ons tafeltje pal op een gigantische nog in de stijgers staande villa. Ongetwijfeld het toekomstige stulpje van één of andere hoge piet of een succesvol louche zakenman. Er mogen in deze streek dan wel duidelijk enkele kapitaalkrachtige figuren hun thuisbasis hebben, aan de publieke infrastructuur wordt zo te zien heel wat minder geld gespendeerd. De straten zijn hier weliswaar breed en goed geëffend maar het eens zo drukke spoorwegnet van de vroegere Vicicongo dat onder andere Buta, Aketi en Bondo met elkaar verbond, is samen met de economische en agrarische bedrijvigheid helemaal verdwenen. Bij het voortzetten van onze wandeling komen wij zonder het zelf onmiddellijk te beseffen voorbij de ruïne van het station van Buta. Wanneer wij even halt houden en nieuwsgierig gaan rondneuzen krijgen wij al snel gezelschap van een politieman en nog enkele, naar eigen zeggen, hoogst belangrijke plaatselijke autoriteiten die ons de vroegere functie van het gebouw uitleggen. In de meer voorspoedige tijden werd alles wat vanuit het Uele-gebied werd aangevoerd via dit station langs de spoorlijn naar de haven van Aketi gebracht. Maar dat is ondertussen ook al bijna 30 jaar geleden.

Na het middagmaal trekken Kris en ik er samen met Junior op uit om de lekke band te laten herstellen. Het is immers iets te riskant om zonder reservewiel ons nog verder op weg te wagen, laat staan binnen enkele dagen de terugweg naar Kisangani aan te vatten.

Openlucht keuken in de missiepost van Aketi (Foto  : E. Merveillie)

Verbroederen met de PNC te Buta  ( Foto : A. Stroobandt)

Een bandencentrale hoef je hier uiteraard niet te zoeken maar Junoir weet waarheen. De plaatselijke « bandenplakker » oefent zijn ambacht uit gezeten onder een rieten afdak langsheen de weg. En ambacht is hier echt wel het juiste woord. De werkplaats van de man heeft meer weg van een combinatie van een handeltje in oud ijzer en een stortplaats voor oud rubber en ander afgedankt materiaal dat misschien toch nog handig van pas kan komen. Van enig gesofisticeerd gereedschap is hier helemaal geen sprake. Met veel gezwoeg en mankracht wordt de band van de velg gehaald om vervolgens in een teiltje water het lek te gaan opsporen. Eenmaal de vinger op de wonde is gelegd, wordt er van een groot stuk rubber een gepaste « rustine » gesneden waarna het zaakje wordt gevulkaniseerd. Nu nog even testen en de band opnieuw met het nodige kunst en vliegwerk op de velg krijgen en klaar is kees !

Car wash aan de Rubi ( Foto : E. Merveillie)

Renier en Abbé Apollinaire in de startblokken voor hun raid op Bondo

(Foto : A. Stroobandt)

Nu we weer met een gerust hart kunnen rondbollen besluit Annette dat de jeep ook dringend een wasbeurt moet krijgen en dus zakken wij in de late namiddag nog eens af tot aan de rivier waar een groepje kinderen aangevoerd door een wat oudere, lange slungel dit karweitje enthousiast ter harte neemt. Wij laten de jeep achter en terwijl de kuisploeg zijn ding doet gaan wij boven aan de brug een babbeltje slaan met de politie. Voor wie vanuit de richting van Kisangani komt vormt de brug over de Rubi de toegangspoort tot de stad Buta en dus is strenge bewaking geboden. Hier passeert niets of niemand zonder dat een dienaar van de DGM (Direction Générale de la Migration) of de ANR (Agence Nationale des Renseignements) daar weet van heeft. Vandaag wordt het toezicht uitgeoefend door een geuniformeerde vrouwelijke agente van de PNC (Police Nationale Congolaise). Gezeten op een stoeltje langs de kant van de weg houdt zij de oprit van de brug in het oog. De dame der wet is echter niet alleen. Een groepje mannen en nog een vrouw met een kind houden haar gezelschap en zorgen voor een levendige conversatie. Wanneer Kris, Annette en ik komen kennismaken krijgen wij meteen een zitje aangeboden en komt het vlotjes tot een vriendschappelijke babbel. Kris oogst groot succes met zijn sigaren maar wanneer hij en Annette enkele omstaanders op enige rookwaar trakteren gaat de vraag al heel vlug het aanbod overtreffen. Een van de omstaanders die buiten de prijzen valt lijkt wel heel misnoegd. Althans te oordelen naar het zure glimlachje waarmee hij afdruipt en de nadruk waarmee hij nog even meegeeft dat ook hij politieman is en niet goed inziet waarom hij geen recht zou hebben op een kleine attentie. De historie krijgt even later dan ook een staartje. Wanneer Kris en ik even bij de « carwash » polshoogte zijn gaan nemen worden wij plots door Annette met jeep en al dringend tot bij de brug gesommeerd. Junior, Kris en ik springen in de nog onder het schuim zittende 4x4 en snellen de oever op waar ook Annette vlug in stapt en zo blazen wij enigszins overhaast en onverwacht de aftocht. Blijkbaar was de minderbedeelde roker van daarnet ANR en DGM gaan mobiliseren en dan kan je de onderhandelingen maar best zo kordaat en zo kort mogelijk houden.

De volgende dag moeten wij tijdig vertrekken. Als alles naar wens is verlopen dan zijn Renier en Apolinaire om 6 uur ‘s ochtends vanuit Bondo vertrokken. Volgens het meest optimistische uurschema kunnen zij omstreeks het middaguur al Komba hebben bereikt. Maar dat is dan wel een bijzonder positieve inschatting. Toevallig is de avond voordien een groepje van een zestal dokters vanuit Bondo in het hotel Bopando aangekomen. Zij hebben er net een inspectieronde betreffende een endemische wormziekte doorheen de Bas Uele opzitten en zijn nu op de terugweg naar Kisangani. Ook zij hebben het volledige traject Bondo – Buta met de brommer afgelegd en uit hun verhaal blijkt de rit tot in Komba toch algauw 8 uur in beslag te nemen. Bovendien heeft het ook nu weer de hele nacht geregend.

Naar goede gewoonte ben ik al lang voor de rest uit de veren. Het is tijdens de nacht beginnen regenen en het ziet er deze keer naar uit dat het voor de rest van dag zo zal blijven. Ik merk dat de « provinciale werknemers » die enkele kamers verderop huizen zich ook al aan het klaarmaken zijn en besluit om even een babbetltje te slaan. Nogal ingenomen met mezelf deel ik mee dat de kersverse gouverneur van de Bas Uele, Armand Borey ( een métis) niet alleen een jeugdvriend is van een goede vriend van mij maar ook dat ik zelf goed bevriend ben met Professor Bruno Lapika Dimomfu en Christopher Bisimwa, twee welbekende activisten en partijgenoten van de ARC (Alliance pour le Renouveau du Congo). Mijn gesprekpartner laat mij ongehinderd de lof zingen van deze partij die nog maar pas uit de regeringscoalitie is getreden en nu deel uitmaakt van de onder de noemer van de beweging « G7 » verzamelde oppositie. De man lacht minzaam en zegt plots « ah, mais moi je suis pas de l’ARC, je fais partie de la PPRD moi », de politieke partij van President Kabila. Even ben ik met stomheid geslagen. Door het bewieroken van de acties van een partij die nu voortaan de president bekampt in plaats van te steunen zal ik hier zeker en vast geen te beste beurt hebben gemaakt. Ik uit nog even mijn verwondering over het feit dat een Gouverneur van de ARC blijkbaar moet samenwerken met een administratie die de kleuren van de PPRD verdedigt maar daar blijkt mijn gesprekspartner geen graten in te zien : « bienque le Gouverneur est de l’ ARC, les compétences ne suivent pas » zegt hij. Met deze cryptische zin moet ik het maar verder stellen. Toch wat enigszins beduusd groet ik de man beleefd en keer terug naar mijn zitje op de barza om er in afwachting van ons vertrek nog wat verder te kunnen genieten van de ochtendlijke koelte.

Onder een grijze hemel en in druilerig regenweer rijden wij van Buta naar Komba. De regenbuien die nu toch al sinds enkele dagen aanhouden beginnen nu stillaan toch op enkele plaatsen de laterietpiste in een modderbaan te herscheppen. Zeker, nog steeds niets dramatisch maar om en rond de bruggetjes begint het wel al langzamerhand af en toe link te worden. De constructies van boomstammen en houten planken die de vele kleine waterlopen overspannen zijn op enkele dagen nog meer dan voorheen bijzonder wankel geworden. Het waterpeil is vaak al zichtbaar gestegen en de aanrit naar de brug toe is hier en daar al in een heuse modderpoel veranderd. Iets voor Dulia halen wij een « fula fula » in. Wat het regenweer nog niet voor elkaar heeft gekregen zal deze tientonner zeker wel klaarspelen. Nu kunnen wij immers nog als eerste over al die bruggetjes passeren straks, op de terugweg, zullen wij ongetwijfeld geconfronteerd worden met de schade die dit zwaargewicht op zijn weg heeft aangericht. Het laatste brugje, net voor het binnenrijden van Komba, ligt er nog het slechtste bij. Het stukje weg voor we de brug moeten oprijden bestaat nog slechts uit één grote, kleverige brij « poto poto » geflankeerd door een gigantische plas en dit terwijl het waterpeil van het kleine riviertje al bijna tot aan de dwarsbalken staat. Junior slaagt er toch nog in om ons probleemloos naar de overkant te brengen maar zelf denk ik al aan de vrachtwagen die achter ons aankomt. Als die in de modder blijft steken of door de brug zakt dan zijn wij vanavond nog niet thuis !

In Congo is elke brug een waagstuk  - net voor Komba ( Foto : A. Stroobandt)

Vanuit Komba is Bondo is alleen nog te bereiken via het baantje langsheen de vroegere spoorlijn van de Vici Congo. Elkaar kruisen is er echter wel een probleem (Foto : R. Hoedemaekers )

Oversteek van de Uele bij valavond ( Foto : R. Hoedemaekers)

Bondo is bereikt ( Foto : R. Hoedemaekers)

Net zoals bij onze eerste passage in Komba krijgen wij ook deze keer de volle aandacht van de lokale bevolking. Het is nu tussen 11h en 12h en het lange wachten kan beginnen. Het blijft aanhoudend regenen wat toch wel een flinke streep door onze rekening is. In plaats van de omgeving eens van dichterbij te gaan bekijken moeten wij nu noodgedwongen schuilen voor het hemelwater. Wij zoeken onze toevlucht onder een groot, langwerpig en met palmbladeren bedekt afdak waar een hele troep spelende kinderen en kokkerelende vrouwen samenhokken. Er wordt ook een plaatselijk gestookt drankje verkocht. Het goedje heeft een rare, troebele kleur en schijnt nogal straf te zijn. Het is één van die fameuze « boisons énergétiques » zoals de inheemse bevolking dat noemt : waarschijnlijk bevat het voldoende alcohol, genoeg om een dode bijna weer tot leven te wekken. Of een levende meteen te laten doodvallen, het is maar hoe je het bekijkt ! Onze Junior lust het echter wel en giet fluks een glaasje of twee naar binnen en dus gaan wij hem toch maar even op zijn chauffeursplichten wijzen. Ondertussen wordt er helemaal achteraan in de open hut door de vrouwen enthousiast gekookt. Het feestmaal blijkt te bestaan uit een stoofpotje van een pas van de jacht meegebrachte aap. Annette denkt dat het een chimpansee is maar dat wordt hevig ontkend. Junior die nu ook de kookpot heeft ontdekt is vastbesloten om in deze « delicatesse » te delen en komt wat extra geld vragen om ook zijn stuk van de vleeschotel te kunnen aankopen. Dat lijkt ons alleszins een beter idee dan dat hij zich een stuk in de kraag drinkt en dus stoppen wij hem welwillend een extra zakcentje toe. Terwijl ik probeer de tijd te doden met af en toe wat te drinken, het eten van koekjes en links en rechts wat rond te neuzen en wat foto’s te nemen of te filmen, bedenk ik dat wij de zware vrachtwagen die wij deze morgen zijn voorbijgereden hier nog steeds niet hebben zien opdagen. Aangezien dit hier echter de enige berijdbare piste is, blijven er dus eigenlijk maar 2 mogelijkheden over: ofwel is de vrachtwagen in Dulia gebleven ofwel zit hij ergens vast in de modder of op een kapotte brug wat meteen betekent dat hij ons de terugweg naar Buta verspert. Ik vrees dat de 2e hypothese de meest plausibele is.

 

De tijd verglijdt langzaam want zolang Renier en Apolinaire onder weg zijn kunnen wij hen niet contacteren.Er is immers geen telefoonbereik zo midden in het woud. Gelukkig is het al wat minder gaan regenen en kunnen wij al eens rondwandelen. Nu we hier zo de tijd hebben om alles eens te observeren is het duidelijk dat Komba de draaischrijf is voor alles en iedereen die richting de Uele en Bondo moet. Met de regelmaat van een klok vertrekken er nu motorrijders en zelfs fietsers van wie het vehikel zodanig zwaar geladen is dat het mij een mirakel lijkt dat deze mensen er nog in slagen het hele zaakje overeind te houden en er dan mee in beweging kunnen komen ook. Allen rijden zij langs hetzelfde baantje het bos in.
Hetzelfde baantje waar wij 2 dagen geleden ook Renier en Apolinaire tussen het groen zagen verdwijnen. Het is nu ongeveer 14h en stillaan komt er zich nu af en toe een reizeger vanuit de richting Bondo aanmelden. Annette, Kris en ik zijn voortaan heel allert voor elk motorgeluid dat vanuit het woud achter de hutten opklinkt en de voorbode is van de aankomst van weer een nieuwe reiziger vanuit het Uele-gebied. Naarmate de tijd verstrijkt en wij telkens ontgoocheld moeten vaststellen dat het nog steeds niet onze vrienden zijn die vanuit het massieve groen tevoorschijnen tuffen, sluipt er toch wat onrust in onze geesten. Misschien moeten wij vanaf een bepaald tijdstip wel aan een plan B gaan denken en ter plaatse een motor afhuren om onze vrienden tegemoet te rijden. Je weet immers maar nooit
of zij ergens met pech onderweg zijn gestrand. Wanneer een motor Komba binnenrijd vragen wij dan ook af en toe eens of hij onderweg een blanke heeft ontmoet maar krijgen telkens nul op het rekest. Maar dan, om bijna klokslag 15h, stijgt vanuit de brousse weer het geknetter van een motorfiets op. Het is alsof we alle drie instinctief aanvoelen dat het deze keer de goede keer zal zijn : en ja hoor ! Daar komt Apolinaire afgebold met op de duozit een stralende Renier. Het geluk kan niet op en de emoties bij het weerzien laaien onvermijdeljk hoog op. Apolinaire slaat een kruis en dankt de Heer voor de goed afloop van de onderneming. Renier is dan wel vermoeid, hij is zichtbaar toch in goeden doen. Terwijl hij vlug even iets droogs aantrekt doet hij, omstuwd door een meute luid joelende kinderen, een eerste keer kort zijn verhaal.

In het kantoor van de burgerlijke stand van Bondo ( Foto : R. Hoedemaekers )

Bondo is niet bepaald de rijkste stad van Congo ( Foto : R.  Hoedemaekers )

Bondo, men leeft er met de natuur ( Foto : R. Hoedemaekers)

Nu ons gezelschap is herenigd kunnen wij de terugweg naar de « thuisbasis » aanvatten. Oorspronkelijk waren wij van plan om vanuit Komba in één ruk terug naar Kisangani rijden maar dat zit er vandaag niet meer in. Gezien de dag al vergevorderd is, is het immers onmogelijk om nog in Banalia de laatste bac over de Aruwimi te halen. Dan maar terug naar hotel Boponda in Buta. Wij zijn echter amper 10 minuten onderweg wanneer wij bij het eerste brugje buiten Komba al voor een probleem staan. De volgeladen vrachtwagen waarvan ik de passage al gevreesd had, staat gebokkeerd achter, godbetert, een oude lijnbus die zich in de aanloop naar de brug in een modderpoel hopeloos heeft vastgereden. Bij het zicht van dit tafereel herinner ik mij dat ik al enkele dagen geleden die bus in Buta had opgemerkt en me toen al afvroeg waar die in hemelsnaam wel mocht naartoe rijden. Bij deze is het raadsel dus opgelost : blijkbaar doet hij het traject Buta –Aketi. Althans vandaag zal de dienstregeling echter niet klokvast kunnen worden nageleefd ! De bus zit tot aan de achteras helemaal in de poto-poto verzonken. Voor de vrachtwagen is het gewoon onmogelijk om er langszij voorbij te gaan. Er is niet alleen te weinig plaats maar je kan er ook donder op zeggen dat de tientonner zich eveneens in de dikke, kleverige brij zal vastploegen. Bovendien staat het overige deel van de piste volledig blank en heeft de regen die nu al gedurende de hele dag bijna onophoudelijk is gevallen er voor gezorgd dat de dwarsbalken van de brug reeds onderwater zijn komen te staan. In Congo zijn dergelijke toestanden echter dagelijkse prik en dus zijn de « reddingswerken » inmiddels aan de gang. Zich goed bewust van de toestand heeft de truckchauffeur er al voor gezorgd dat een deel van de lading van zijn vrachtwagen is afgehaald. De omgeving ligt dan ook bezaaid met een massa gele jerry-cans terwijl men met man en macht bezig is om een boomstam voor de achterwielen van de vastgereden bus te plaatsen. Dat alles maakt er dat er voor onze jeep die aan de overkant van de brug staat nu werkelijk geen gaatje meer open blijft. Terwijl Renier, Kris, Annette en ikzelf alvast ploeterend door water en modder te voet de oversteek maken, gaat Junior samen met de andere chauffeurs de situatie evalueren. Onze enige mogelijkheid is dat de berg gele bidons uit de weg wordt geruimd zodat er nog net genoeg vrije ruimte naast de bus overblijft voor onze jeep. De truck aan de overkant moet dan wel alvast een ietsje achteruit worden gereden. De passagiers van de fulla fulla en de bus realiseren zich dit ondertussen ook wel maar zien het duidelijk niet meteen als hun probleem. Als de vracht moet worden verplaatst dan kunnen wij dat mooi zelf doen, tenzij er natuurlijk boter bij de vis komt ! Na het uitdelen van de nodige bankbriefjes komt er dan toch schot in de zaak en even later kan Junior de sprong wagen. De eerste meters gaat het allemaal goed maar dan blijft de jeep vaststeken, gehinderd door de boomstam die vanonder de bus uitsteekt. Met enig gesleur wordt de boomstam verlegd en kan Junior de jeep losrijden tot hij uiteindelijk vaste grond onder de wielen krijgt. Eens deze hindernis overwonen gaat het daarna gezwind richting hotel Bopando in Buta waar Gauthier ons met plezier opnieuw begroet.

 

 

Abbé Apollinaire voor de missiepost van Bondo ( Foto R. Hoedemaekers)

Bondo, het vroegere Djabir en thuis van het  trotse Azande volk

( Foto R. Hoedemaekers)

Wij gaan onze terugkomst vieren met een kippenboutje en in de pan met palmolie gebakken frieten , dat zal alvast Renier wel smaken want uit zijn verhalen valt op te maken dat het in Bondo nu niet bepaald een vetpot was. Wij bestellen bij Tina alvast onze feestmaaltijd voor vanavond. In afwachting dat de potten op tafel komen gaan wij ondertussen nog eens een bezoekje brengen aan de wat verderop gelegen lokale markt. Het is zoals alle Afrikaanse markten niet alleen een kleurrijke maar vooral een geurrijke bedoening. De uitgestalde groenten, fruit, allerhande kruiden en de vaak nog van bloed druipende hompen slachtvlees vult de tussen de kraampjes meanderende nauwe steegjes met een exotisch aroma dat nu eens voor een aangename streling van de zintuigen zorgt maar enkele meters verderop even gemakkelijk zodanig ranzig kan ruiken dat het de maag doet keren. Terug in het hotel krijgen wij in elk geval wel een verse hap voorgeschoteld. Vanop onze vertrouwde obeservatiepost in de pajotte kunnen wij zien hoe Tina met een hevig spartelende en luid kakelende kip in de handen achter de hoek van het keukengebouw verdwijnt. Enkele seconden later is het lot van de kip voltrokken.Veel vlees blijkt er later aan het arme beestje niet aan te zitten maar de saus is ten minste lekker !

Naar Yangambi

Na nog één nachtje slapen in Buta is het tijd om terug te keren naar Kisangani. Ondanks het in de vroege ochtend zo miezerige weer bij het vertrek verloopt de reis vlekkeloos. In Banalia halen wij nog net de laatste bac die in de voormiddag overvaart en omstreeks 15h bereiken wij Kisangani. Zo krijgen Kris en Renier nog diezelfde namiddag de kans om een bezoek te brengen aan de « rive gauche ». Daar vielen in 1964 bij de beruchte gijzeling door de Simba-rebellen de meeste slachtoffers.De Belgische militairen konden immers pas een hele tijd na hun landing op het vliegveld en na de bevrijding van het op de rechteroever gelegen stadsdeel de rivier oversteken wat de opstandelingen de kans gaf om toch nog een bloedbad aan te richten. Naar goede Congolese gewoonte brengt de regeling van de formaliteiten voor het vervoer en het bezoek ter plaatse wat strubbelingen met zich mee. Er onstaat enige discussie met de begeleidende politie over wie, wat en hoeveel van de financiële opbrengst mag ontvangen. Het aanhoudend gekrakeel wordt slechts bij de terugkeer en voor de poorten van het Palm Beach Hotel definitief beslist.

In Yaosego, onderweg naar Yangambi ( Foto : E. Merveillie )

Morgen hebben wij hier nog 1 volledige dag die wij zinvol kunnen invullen en mijn voorstel is de gelegenheid aan te grijpen om nog een uitstapje naar Yangambi te maken. Nadat Annette even de cashflow- situatie heeft becijferd wordt het licht op groen gezet. De volgende ochtend zijn wij alweer vroeg op pad en dus ook bij de eersten die de Lindi kunnnen oversteken. De weg naar Yangambi loopt volledig paralel met de Congostroom wat hier en daar voor enkele mooie panoramische uitzichten zorgt. Voor het vertrek vanuit Kisangani heb ik Kris nog verzekerd dat de weg zich in goede staat bevindt. Naar Congolese normen is dat zeker en vast ook zo, maar dat valt volgens hem toch lelijk tegen. Zelf meet ik de kwaliteit van de weg af aan alle andere schabouwelijke baantjes die ik in alle uithoeken van Congo al eerder heb bereden en dan is het traject dat wij nu afleggen misschien wel hobbelig maar toch ook nog goed doenbaar. Het is ondertussen wel al drie jaar geleden dat ik deze weg heb afgelegd. Toen moesten wij bij een vernielde brug nog met een vlot naar de overkant worden getrokken maar dat hoeft nu niet meer zodat de reis goed opschiet. Wij hebben zelfs de tijd om enkele korte tussenstops te maken.

 

Zo houden wij een eerste keer even halt in Yaosego, « het dorp van de Huysentruyts ». De vroegere handelszaak of « comptoir » ligt aan de rand van de weg, de eigenlijke plantage bevindt zich enkele kilometers verderop in het woud en is nog enkel met de brommer te bereiken.Wij maken een korte rondgang in en rondom de handelszaak waar ons de traditionele hartverwarmende verwelkoming te beurt valt. De chef zelf is er momenteel wel niet maar zijn zoon neemt de honneurs waar en toont ons hoe in het krakkemikkig gebouwtje nu allerlei veldgewassen en andere etenswaar worden opgeslagen en verhandeld. Buiten, op de koer wordt er op ambachtelijke wijze olie uit de palmnoten gewrongen en manioc gestampt. Vroeger werd er hier op grote schaal geplant, geoogst en gefabriceerd maar nu is het duidelijk « back to basics ». Het merkwaardige bij dergelijke bezoeken is dat je na verloop van tijd bijna altijd de smeekbede te horen krijgt dat « les oncles Belges » dringend moeten terugkeren om orde op zaken te stellen. En als wij zelf niet in persoon kunnen komen dan mogen wij uiteraard altijd gerust wel de nodige financiering vanuit België verzekeren. Na een klein haluurtje nemen wij afscheid en zetten onze weg voort.

Een paar kilometers verderop komen wij voorbij een dorp waar net een rouwplechtigheid of « matanga » aan de gang is. Een jonge vrouw is net gestorven en ligt,omringd door haar echtgenoot en kinderen, opgebaard in een hut. Wij maken een korte stop om ons medeleven te betuigen. Hier in Congo wordt de dood van een jonge persoon zelden of nooit als iets natuurlijks aanzien.

Er heerst nog een sterk bijgeloof dat in de oude tradities is geworteld en waarbij de oorzaak in eerste instantie wordt gezocht bij boze geesten of een vloek die door één of andere « vijand » over de overledene werd afgeroepen. Vaak wordt dan ook naar « de schuldige » gezocht wat soms tot dramatische toestanden kan leiden. Tijdens mijn verblijf in Kikwit enkele jaren terug werd er in de pers bericht over een krokodil die aan de oevers van de Kwilu in korte tijd een aantal slachtoffers had gemaakt. De plaatselijke feticheur wees één welbepaalde man aan als een « ndoki », een boze tovernaar die zichzelf in een krokodil verandert en zodoende zijn menselijke tegenstanders en hun familieleden waarmee hij een dispuut heeft, kan aanvallen en doden. De man en zijn familie werden na de uitspraak van de fetciheur door de plaatselijke dorpsbevolking gelyncht en de woning platgebrand. Maar hier is dus het rouwbeklag nog volop aan de gang. Wat er hier verder gaat gebeuren, daar hebben wij uiteraard het raden naar. Onze korte aanwezigheid veroorzaakt meteen enige commotie. Zelf vind ik het enigszins verbazend dat deze mensen ons zo welwillend tot bij de afgestorvene laten komen en eerlijk gezegd voel ik mij er wat onwennig bij. Wanneer wij na een tijdje aanstalten maken om te vertrekken worden wij aangeklampt met de vraag om geld achter te laten voor de aankoop van een doodskist.

 

Het is tussen 13h en 14 h als Yangambi eindelijk in zicht komt. Dat laat ons een kleine 2 uur de tijd voor het bezoek ter plaatse. Zodra je het domein van het vroegere INEAC (Institut National pour l’Etude Agronomique du Congo Belge), na de onafhankelijkheid omgedoopt tot INERA( Insititut National pour les Etudes et la Recherche Agronomiques) binnenrijdt, zie je tussen de bomen van het woud al links en rechts de ruïnes van de huizen van de vroegere agronomen en andere werknemers opdagen. Aangezien wij tot nog toe steeds langs de oever van de Congo hebben gereden volgt nu een korte, steile klim over een fameus bultig weg tot aan de toegang van het feitelijke domein en het verderop gelegen hoofdgebouw. Er lijkt mij niets veranderd in de drie jaar sinds ik hier de laatste keer voorbij kwam. De onderzoeksinstelling werd in 1933 opgericht en was in zijn tijd wereldberoemd voor zijn expertise inzake tropische landbouw. Yangambi was de parel aan de kroon maar de proefstations van het INEAC waren over heel Congo verspreid. De doelstelling was drievoudig : expertise ter beschikking stellen van de in Congo actieve agro-alimentaire multinationals zoals oa de Huileries du Congo Belge, het beter afstemmen van de plaatselijke landbouw op de consumptienoden van de Congolese bevolking en het realiseren van een vooruitsrevende onderzoekspolitiek.

 

 

Yangambi, oerwoud zover het oog reikt ( Foto  : E.Merveillie)

Plichtsgetrouw melden wij ons eerst aan in het grote hoofdgebouw waar de Directeur zijn bureel heeft. Het imposante gebouw heeft binnen weliswaar al zijn glans verloren maar het geeft je toch nog een indruk van de grandeur uit de bloeitijd van voor de onafhankelijkheid. Na de officiële introductie rijden wij verder naar het onderzoekslokaal waar ook het grote herbarium is ondergebracht. Daar zijn er herstellings -of aanpassingswerken aan de gang zodat het wat acrobatie vergt om tot bij de deur te geraken. Eens over de drempel kunnen wij probleemloos de verzameling bezichtigen. Hier werden 9.700 hoofdsoorten en 1.040ondersoorten van bloemen, planten en zaden geïdentificeerd. Heel wat daarvan werden niet alleen in Congo maar ook in andere Afrikaanse landen , Azië en Zuid-Amerika als proef en/of exploitatiemateriaal gebruikt. Het herbarium bevat 150.000 stalen van planten, onderverdeeld in 550 families en alfabetisch gerangschikt volgens de naam van de onderzoeker die het stuk heeft ingezameld. Het is dit voor botanisten onschatbaar erfgoed dat nu in samenwerking met de hulp van de mensen van de Plantentuin van Meise wordt gedigitaliseerd. Drie jaar geleden was men hier al mee begonnen en er is nog steeds werk voor de boeg ! Naast de plantenverzameling is er ook nog een verzameling van opgezette vogels en dieren en een reeks specimen die op formoldehyde worden bewaard.

Na het wetenschappelijk luik is het tijd voor wat vrolijke ontspanning. In de Belgische tijd zakten de bewoners van Kisangani en omstreken op zon –en feestdagen af naar Yangambi om er « en famille » te dansen, te drinken en af en toe eens een duik in het openlucht zwembad te nemen. De overblijfselen van het « vakantiedorp » zijn er nog altijd : de huisjes, de feest/cinemazaal, en de grote ronde open dansvloer waar in koloniale tijden menig walsje werd gedraaid. Drie jaar geleden werden Axel, Jean, Robert en ik hier door het hoofd van de DGM « in voorlopige hechtenis » genomen. Nu krijgen wij echter alleen het gezelschap van een jong koppel en een spelend kind. Er is in Congo bijna geen koloniale ruïne te vinden waar er geen familie in huist, desnoods samen met de kippen en de geit. En ook hier zijn de verschillende huisjes van de vakantiegangers van weleer meestal door mensen bezet. De laatste etappe voor wij naar Kisangani terugkeren is het Guesthouse. Een riante koloniale villa met een adembenemend uitzicht op de Congorivier en de onmetelijke brousse. Nadat wij genietend van het immense panorama hier even hebben uitgerust en een drankje hebben genuttigd is het onverbiddelijk tijd om de terugweg aan te vatten. Terwijl wij zo op het domein aan het rondtoeren waren, zijn wij vroeger in de namiddag een Toyota-busje gekruist waarin zoveel volk zat dat het uit zijn voegen dreigde te barsten terwijl het amechtig over en door de vele bulten en dalen van de zandpiste voorthobbelde. Op onze terugweg naar Kisangani ontmoeten wij hetzelfde busje maar nu in nog meer penibele toestand. Het is blijven steken in één van de diepe putten in de piste en heeft waarschijnlijk de achteras gebroken. Het is duidelijk dat de passagiers van deze taxibus nog lang niet op hun bestemming zijn !

Kort voor wij de Lindi bereiken begint het lichtjes te regenen maar het echte onweer laat op zich wachten. Bij de oversteek moeten wij wel even wachten want in de rij van de aanschuivende voertuigen staat ook een vrachtwagen die geladen is met de ijzeren onderdelen van een afgebroken brug en die wordt eerst naar de overkant gebracht. Een verstandige beslissing want het zou niet de eerste keer zijn dat er in Congo een overladen bac naar de haaien gaat. Eenmaal het gevaarte uit de weg geruimd is het onze beurt waarna het full speed richting Kisangani gaat. De avondmaaltijd nuttigen wij in Hotel Riviera. Daar heeft Renier enkele mooie ivoren beelden gespot en hij zou zelf graag enkele voorwerpen in ivoor willen aankopen. Een van de souvenierhandelaars die zijn waar hier aan de expats aanbiedt, fluistert ons op een nogal samenzweerderige toon toe daar te kunnen voor zorgen en verdwijnt in het nachtelijk duister.

Het hoofdkwartier van de vroegere I.N.E.A.C  ( Foto : E. Merveillie)

  Wanneer wij een zo’n anderhalfuurtje later de maaltijd achter de kiezen hebben en nog even zitten na te praten, duikt hij plots weer op en presenteert Renier enkele kleine stukken. Renier vindt er echter niet zijn gading in en laat de man teleurgesteld achter. Die is duidelijk helemaal niet tevreden met de afloop en begint te jammeren dat hij toch minstens zijn « frais de déplacement » zou moeten kunnen recuperen maar Renier is niet te vermurwen. Wij ronden onze laatste avond in het oude Stanleyville af met een laatste ritje op de brommer richting hotel Palm Beach en dit tot groot jolijt van de taximoto’s die het wel heel gek vinden dat deze 4 mundeles zich voor zo’n korte afstand laten vervoeren.

De volgende ochtend zijn wij ruim op tijd op de luchthaven. Het inchecken en alle verdere formaliteiten verloopt echter heel vlot en bovendien heeft het vliegtuig een uur vertraging op het voorziene schema waardoor het lang wachten wordt. In Congo moet je nu éénmaal altijd wat tijdsreserve incalculeren want je weet nooit voor welke verrassingen je kan komen te staan. In het slechtste geval betekent dat misschien stressen tot de laatste seconde, anderzijds gebeurt het ook dat je zo af en toe wel eens een vervelende wachttijd moet doorstaan. Kris verwerkt deze momenten in elk geval al meer en meer op een stoïcijnse wijze. Wanneer dan eindelijk het CAA-toestel vanuit Kindu invliegt heeft hij er al een behoorlijk aantal sigaren doorgejaagd.

 

Zo goed als het inchecken is verlopen, zo verward verloopt het instijgen. Bij het betreden van het vliegtuig blijkt het al half gevuld te zijn met passagiers en niemand op zijn voorziene plaats te zitten. Blijkbaar is er iets mis met de boekingen op de vlucht. Het is er een geharrewar van je welste en wie nog een plaatsje wil bemachtigen laat zich zo snel mogelijk op de eerste beste nog lege zetel neervallen. Wanneer eindelijk de deur van het vliegtuig dichtgaat en zelfs de trap al is weggerold ontstaat er plotseling tumult op het tarmac. Enkele mannen staan hevig gesticulerend te discussieren met een official van de luchthaven. Dan wordt er druk getelefoneerd met iemand die blijkbaar al op het vliegtuig zit. Na veel kabaal wordt plots de deur van het toestel weer geopend en de passagier moet uitstappen. Buiten wordt hij naar het luchthavengebouw afgevoerd. In een hevige discussie verwikkeld zwaait de man druk in het rond met zijn zaktelefoon en paspoort. Ondertussen hebben wij in het vliegtuig het raden naar de ware toedracht van deze gebeurtenis. Maar het kan ons niet meer deren, de vlucht vertrekt. Twee uur later , na de landing in Kinshasa, duurt het dan weer een eeuwigheid voor wij kunnen uitstappen. Voor en achteraan wordt op de deuren gebonkt tot de commandant, een al wat oudere blanke man met grijzend haar, uit de cockpit komt gestormd en woedend vraagt wat er eigenlijk aan de hand is en of men niet eens die « godverdommse deur zou willen openen. Uiteindelijk worden wij bevrijd. Bizzar !!

Onderweg in de Bas Uele ( Video : E. Merveillie)

Laatste uren in Kinshasa

Op de parking van de luchthaven worden wij opgewacht door André, de chauffeur van de Procure St Anne, het « hoofdkwartier » van de Scheutisten waar wij nu gaan logeren. Maar wij gaan nog lang niet onder de wol. Annette heeft via onze vaste taximan Freddy een nachtchauffeur geregeld en zo kunnen Renier, Kris en ik voor onze laatste avond in Kinshasa nog eens stapje in de wereld zetten. Vooraleer wij echter op nachtpatrouille vertrekken, gaan Kris en ik nog inkopen doen in het grootwarenhuis Hasson dat zich iets verderop bevindt. Ik koop er enkele bollen « frommage de Kivu », een lekkernij die ik heb leren waarderen tijdens mijn verblijf in Goma en op Idjwi. Kris schaft zich een fles rhum uit Kwilu-Ngongo aan. Een witte rhum die wordt geproduceerd door de grote sucrérie du Kwilu-Ngongo (in de Belgische tijd bekend onder de naam Kwilu-Moerbeke), en gesitueerd in de nabijheid van Mbanza Ngungu, het vroegere Thysville.

Wij starten de avond met een heerlijke traditionele Congolese hap bij Mama Ekila. Dit eethuis, gevestigd in de Gombe, wordt geleid door de moeder van Monique, de uitbaatster van « Inzia », het beste Congolese restaurant van Brussel en samen met de « Gri-Gri » in Ukkel ook het oudste. Renier heeft ervoor gezorgd dat onze komst is aangekondigd en er wacht ons dan ook een warm onthaal. De stemming zit er goed in. Het orkest speelt ten dans en aan de tafel naast ons wordt het afscheid gevierd van een Canadese NGO-medewerkster. Nadat de innerlijke mens is versterkt, trekken wij voor een eerste opwarmertje naar de Kwilu-bar waar een welingelichte bron ons de Cha-Cha Bar aanwijst als « the place to be ». Dit etablissement blijkt zich op de achtste verdieping van het oud flatgebouw van de Forescom te bevinden. Het liftje dat ons daar naar boven brengt is geen aanrader voor personen met claustrofobie. De nightclub waar het er al stevig vrolijk aan toe gaat , beschikt over een terras van waarop je een betoverend uitzicht krijgt op Kinshasa by night. Zo zitten wij in deze warme tropennacht acht hoog middenin het feestgedruis terwijl wij uitkijken over de skyline van de ook ‘s nachts nog volop bruisende Afrikaanse miljoenenstad. Aan mooie Afrikaanse vormen is er in deze feesttent zeker geen gebrek en het lijdt voor mij alleszins geen twijfel dat hier al menig expat het hoofd op hol werd gebracht. Het loop al tegen 2h30 in de ochtend wanneer wij moe maar tevreden de Procure betreden voor nog slechts een korte nachtrust.

De stroomversnellingen nabij Kinshasa ( Foto E. Merveillie)

De laatste dag in Kinshasa en meteen ook onze laatste dag in Congo. Tijdens het ontbijt ontmoeten Annette en ik nog geheel onverwacht een oude bekende : Abbé Norbert, de man die ons nu bijna 10 jaar geleden door een deel van Katanga voerde en met wie wij toen met de 4x4 een heroïsche etappe tot in zijn paroisse Mokabe Kasari hebben afgelegd. Hij oogt niet alleen fysiek nog altijd even sterk als toen maar ook de geest heeft niets aan scherpte ingeboet. Deze Benedictijner is dan ook op weg om een mooie kerkelijke carrière te verwezenlijken die hem zelfs tot in Rome kan voeren. Onmiddellijk na het ontbijt trekken wij met zijn vieren in de « luxe caddilac » van onze vaste chauffeur Freddy naar de oude antiekmarkt (Marché des valeurs). Ik koop er een mooi Suku -masker ( Kakukungu) en een Mangbetu- beeldje. Renier zoekt ivoren voorwerpen maar alvorens aan te kopen worden ze wel eerst even onderworpen aan het kennersoog van Annette. Na afloop van het marktbezoek breng ik samen met Renier en Kris nog een ultiem bezoek aan het museum in Ngaliema. Het museum is gelegen bovenop een heuvel in een domein waar eens wijlen President Mobutu thuis was. De toegang wordt nog steed bewaakt door soldaten maar die staan er nu alleen nog maar om de achteloze bezoeker geld af te troggelen. Wij salueren vriendelijk en kunnen na wat over en weer gepraat toch doorrijden al is het duidelijk dat alleszins één van de soldaten diep teleurgesteld is dat er geen extraatje van de boom is gevallen. Voor het musuembezoek moet wel toegangsgeld worden betaald maar je krijgt er dan ook tekst en uitleg over de uitgestalde voorwerpen bovenop. Eenmaal onze ronde er op zit, rest er gelukkig nog voldoende tijd om eens een wandeling door het park te maken. Het museum is gevestigd op het punt van de heuvel vawaar je over de baai van Ngaliema kunt uikijken tot aan de overkant waar zich Brazzaville, de zusterhoofdstad van Kinshasa bevindt. Na de onafhankelijkheid en met de intrede van de Zaïrisering werden alle beelden en monumenten die herinnerden aan de kolonie systematisch gesloopt en uit het stadsbeeld weggehaald. Lange tijd lag niet alleen het ruiterstandbeeld van Leopold II ergens op een stortplaats te verkommeren maar ook het beeld van Albert I en de verschillende reliëfs van het monument voor de arbeiders die eind 19e eeuw onder helse omstandigheden de spoorlijn Matadi – Leopoldstad hebben aangelegd, was hetzelfde lot beschoren. De laatste jaren heeft men echter één en ander gerenoveerd en nu staan al deze beelden hier in Ngaliema opgesteld. Zelfs Stanley staat weer recht op zijn sokkel. Iets verderop bevindt zich het « Théâtre de Verdure » een soort modern amphitheater dat stamt uit de Mobutu-tijd (gebouwd in 1970) en waar ook nu nog geregeld muziek en ander artistieke optredens wordt georganiseerd. Maar veruit het meest intrigerende is wat mij betreft het kerkhof van de pioniers dat helemaal aan het eind van de wandeling ligt. Hier liggen de mannen van het eerste uur begraven : militairen, ingenieurs, katholieke en protestantse missionarissen,….; kortom een hele pleïade van mensen die in die harde beginjaren de hoogste prijs hebben betaald voor hun avontuurlijke leven.

 

Terug in de Procure voor het middageten. Koffers en reiszakken worden klaargemaakt en door André, de chauffeur, alvast naar de check-in van Brussel Airlines gebracht. Daar hoeven wij vanavond dus al niet meer ons hoofd over te breken ! In de namiddag maken wij tenslotte nog even een ommetje tot in de grote St Anna kathedraal, een korte wandeling tot aan de Gare Centrale en als kers op de taart gaan Kris en ik een keertje op de foto met twee charmante promo-meisjes van mijn favoriete mobile-operator Airtel. Voor de rest is het wachten tot de vooravond voor het vertrek naar Ndjili. Wij nemen de vlucht van 20h met Brussel Airlines. Noodgedwongen ondergaan wij tot aan de voet van het vliegtuig de vele controles van de handbagages maar uiteindelijk loopt alles op wieltjes ; toch een groot contrast met die eerste keren toen ik in Congo kwam. Voor mij is het al de 14e keer, maar beslist niet de laatste keer dat ik Kinshasa tot ziens zeg. Ik vermoed dat deze reis bij Renier heel wat emoties en herinneringen moet hebben losgeweekt terwijl het voor Kris zondermeer een unieke ervaring moet zijn geweest. In elk geval denk ik met plezier terug aan onze gezamelijke expeditie in de Bas Uele, want in goed gezelschap is het altijd aangenaam reizen.
Eddy Merveillie, juli 2016

Reactie plaatsen

Reacties

Jean-Pierre Braeckman
een jaar geleden

Ik ben in bondo geboren (1954). Mijn vader werkte er voor de cotongo. Veel weet ik niet. Wij hebben gewoond in o.a. likati. Graag met jullie contact voor meer info. Mijn droom is ooit naar mijn geboortestreek gaan. Alvast bedankt.

John Vandermeersch
4 jaar geleden

Dag Eddy, prachtige blog, mijn vrouw heeft nog in Aketi gewoond en haar broer wist me te vertellen dat Pater Ulrich een bril droeg.. dat is hem blijkbaar toch goed bijgebleven.
AL sedert enkele maanden ben ik op zoek naar geboorteaktes of doop akten van Aketi en Buta..

De Moyer
4 jaar geleden

Mijn vader heeft nog in de haven van Aketi gewerkt in 1950 bij de spoorwegmaatschappij
Heeft u nog foto’s van deze plaats in Congo?