KISANGANI – ISANGI – LOKUTU – YAHUMA

Onderweg naar Yahuma ( Foto E. Merveillie)

Op 6 oktober 2013 is het dan eindelijk zover. Onder het vaandel van Asteriaexpedetions te Brugge vertrekken Axel, Jean, Robert en ikzelf op avontuur naar Congo met als eindbestemming het Territoire de Djolu in de Evenaarsprovincie. Na één dagje Kinshasa nemen we ’s anderendaags al de CAA-vlucht naar Kisangani. Daar worden we bij aankomst opgewacht door Abbé Jean Pierre die ons vanuit Isangi tegemoet is gekomen. Als kind van de streek die we gaan bezoeken zal hij ons tijdens de hele tocht begeleiden. Veel tijd is er niet te verliezen want de af te leggen reisweg kondigt zich aan als lang en moeilijk. Na één overnachting in de Procure van de Scheutistenmissie te Kisangani rijden we dan ook reeds de volgende dag met de jeep richting Yangambi waar we met de bac oversteken naar Isangi. Van hieruit volgt dan een dagje in de prauw tot in Lokutu, het vroegere Elisabetha. Gelukkig kunnen we genieten van mooi, rustig en zonnig weer. Het wateroppervlak van de majestueuze Congorivier is zo vlak als een spiegel en zo glijden we met een goede vaart stroomafwaarts. Een groot deel van de tijd bevinden we ons ongeveer in het midden van de stroom maar af en toe varen we ook wat dichter bij de oever of net langs één van de vele eilandjes wat ons dan meteen ook de kans geeft om de woeste, indrukwekkende en allesoverheersende natuur in al zijn pracht te bewonderen. We krijgen zelfs een keertje een waterslang te zien. Na vele uren gedwongen stilzitten is het, voor mij althans, toch een hele verlossing wanneer we rond 16h in de namiddag de haven van Lokutu bereiken en eindelijk uit de prauw kunnen stappen. Het is goed om weer even de benen te kunnen strekken! Nadat we in de plaatselijke missiepost zijn ingekwartierd hebben we gelukkig ook nog de tijd om eens een wandeling door het dorp te maken.

Kisangani ( Foto E. Merveillie)

Kathedraal van Kisangani ( Foto E. Merveillie)

Natuurlijk krijgen we al vlug heel wat bekijks en enkelen bestoken ons ook met de vraag wat we hier in hemelsnaam komen zoeken. De mededeling dat het onze bedoeling is om verder te reizen tot in Djolu baart echter nog meer opzien. Ze kunnen het zich gewoon niet voorstellen dat iemand uit België zoiets in zijn hoofd haalt. “Pour faire quoi ?” klinkt het een paar keer vol ongeloof. “Tussen droom en daad staan echter wetten in de weg, en praktische bezwaren ...” en jammer genoeg voor ons zullen deze wijze woorden van Willem Elsschot weldra ook op onze onderneming van toepassing worden. Met de moeilijkheden die de dubieuze, zelfgemaakte wetten van de DGM (Direction Générale de la Migration) veroorzaken hebben we ondertussen al ruimschoots kennis gemaakt maar nu laat ook moeder natuur ons nog in de steek. Tijdens de nacht dat we in Lokutu blijven slapen gaan de hemelsluizen open en een kletterend onweer daalt op ons neer. De godganse nacht valt het water met bakken uit de lucht. In één van de hoeken van de koterij waar ik de nacht doorbreng regent het zelfs gezapig binnen. Ik prijs mij gelukkig dat mijn bed nog in het droge staat, maar ik vrees wel al het ergste voor morgen want dan moeten we op de motor en door de poto- poto richting Djolu. En mijn vrees wordt bewaarheid. Onze karavaan van 5 motoren met telkens een piloot en iemand van ons op de duo-zit zet zich rond 6h ’s morgens in beweging. De eerste kilometers buiten Lokutu gaat alles nog redelijk maar even later begint het opnieuw te regenen. Zelfs zo hard dat we op een gegeven ogenblik moeten gaan schuilen. Daar staan we dan met een groepje plaatselijke inwoners samengetroept onder een afdakje van palmbladeren midden in het bos. Zodra het wat doenbaar wordt zetten we de weg voort maar het wordt steeds meer één grote ploeterpartij, we lopen immers bijna evenveel te voet als dat we achterop de motor zitten. Weten wij veel dat het ergste nog moet komen.

Omstreeks 14h komen we aan te Lobolo wat betekent dat we dan zo’n 35km hebben afgelegd! We zoeken iets te eten en steken ondertussen de koppen bijelkaar. Aan dit tempo kunnen we het wel vergeten om vandaag nog in Simba, laat staan Djolu te geraken. Robert wil absoluut naar Yekana en de beste optie om dat nog voor mekaar te krijgen is om koers te zetten naar Yahuma. Volgens onze inlichtingen is dat qua afstand nog net haalbaar al wordt wel gewaarschuwd voor de slechte staat van de weg. Het wordt dus Yahuma! Dat betekent dat we een heel eind door het woud zullen moeten rijden maar eerst volgt nog een kilometerslang durend gestrompel door de poto- poto wat voorwaar toch een niet onaardige fysieke inspanning vergt. We ploeteren weliswaar in de regen door de modder maar het zweet stroomt ons van het lijf. De vreugde kan niet op wanneer eindelijk de hemel opklaart en zowaar de zon door het wolkendek breekt. Eenmaal we ons in het woud bevinden kunnen we zelfs behoorlijk doorrijden. Onze motorpiloten zijn ervaren mannen en ik moet zeggen dat ik er blijkbaar de beste heb uitgekozen. Mr John stuurt zijn Yamaha met vaste en zekere hand over het smalle paadje dwars door het oerwoud. Jean heeft minder meeval, hij gaat vier keer tegen de vlakte. Gelukkig zonder veel erg. Zijn chauffeur, die trouwens de jongste van de bende is, is blijkbaar nog een beetje onzeker wanneer hij door zanderige stroken moet. Zo’n rit door het regenwoud is wat mij betreft in elk geval een ongelofelijk geweldige ervaring. Misschien een beetje hard aan de bips maar ik voel me hier heel wat meer in mijn element dan in een prauw op het water, een mening die mijn drie kompanen wel niet helemaal met mij delen. Uiteindelijk bereiken we kort voor de avond Yahuma waar we zullen overnachten. Er stelt zich echter wel een probleem: al ons flessenwater is op en hier is niets te krijgen. Blijkbaar zijn er in heel Yahuma nog drie flessen Primusbier te vinden en “that’s it”! Daarmee is de hele drankvoorraad op. Er is geen bier of drinkbaar water meer te krijgen. Nadat we met de bevolking hebben kennisgemaakt gaan de vrouwen voor ons aan het koken. We krijgen rijst, kip en schildpad op het menu. De kip is verrassend lekker, de schildpad is toch iets minder mijn meug. We vragen maar meteen om ook een paar liter water te koken zodat we morgen over drinkwater kunnen beschikken. Dat is misschien niet helemaal safe maar toch beter dan helemaal niets! Alles is hier in verval en de mensen hebben het zelfs naar Congolese normen niet breed. Congo is echter al even surrealistisch als België. Hier in dit godvergeten gat, staat er wel een in 1954 nog door de Belgen gebouwd hospitaal dat zelfs blijkbaar nog niet zolang gelegen onder auspiciën van de BTC is opgekalefaterd. Wel is er geen

Ochtend in Isangi ( Foto E. Merveillie)

 enkele patiënt te bespeuren. De plaatselijke dokter die hier zelf pas 2 weken geleden vanuit Kisangani is aangekomen verklaart de oplossing van dit raadsel : hier is gewoon niemand die een opname kan betalen. De mensen stellen bovendien hun hoop hoofdzakelijk in de féticheur en komen slechts bij hem op visite wanneer het doorgaans al te laat is. Het dokterschap is hier duidelijk een martelaarschap. Dokter Micky is hier immers ook maar tijdelijk en hij voltrekt zijn missie voor een maandloon dat slechts 20 $ bedraagt. Om de paar maanden wordt er voor de aflossing gezorgd want veel langer houdt niemand het hier uit.

Kinderen op de oude missiepost van in Yahuma ( Foto E. Merveillie)

De haven van Lokutu, het vroegere Elizabetha, een belangrijke post van de voormalige H. C . B ( Foto E. merveillie)

De aanblik van de verbluffend smetteloze zaal en met simili-lederen matrassen beklede bedden brengt mij echter op het lumineuze idee om de toelating te vragen of wij hier niet de nacht mogen doorbrengen. Zo gezegd zo gedaan en dus kunnen nu alvast vier Belgen naar waarheid verklaren dat zij in Congo “gehospitaliseerd” zijn geweest en het er nog levend vanaf gebracht hebben ook. Dr. Micky is ook onze reddende engel voor wat het drinkwaterprobleem betreft. Hij koopt elke week bidons van 20 liter water in het dorp die hij dan kookt en waar hij dan nadien een ontsmettingsmiddel aan toevoegt. We besluiten dan ook om, tegen betaling uiteraard, onze drinkbussen bij de goede dokter te gaan bijvullen. Bij onze dagelijkse avondlijke beraadslaging besluiten we indien mogelijk morgen tot in Yekana door te gaan maar ook zeker nog diezelfde dag naar Yahuma terug te keren . Door alle voorbije perikelen zijn we immers gevoelig op het tijdschema achterop geraakt en Simba, Yoseki en Djolu zijn niet meer haalbaar, laat staan Yona wat nog zo’n 20km zuidelijker van Djolu ligt. Met dit besluit gaan we wat later allen vermoeid waterpas op ons ziekenhuisbed liggen voor een verkwikkende nachtrust. 

De volgende ochtend ziet Robert het niet echt meer zitten om verder te gaan tot in Yekana. Het zij zo! Op zijn leeftijd mag je het al een hele krachttoer noemen dat hij tot hier is geraakt maar de uitputtende tocht van gisteren vraagt nu eenmaal zijn tol. Bovendien moet je ook rekenen dat na elke kilometer verder er ook nog een even lange terugweg wacht en we mogen er van uitgaan dat de wegen er niet op zullen verbeteren. Na enig beraad wordt dan maar besloten om de terugweg naar Lokutu aan te vangen. Toch is voor Robert de missie niet helemaal mislukt. Hij heeft immers gisteren hier nog een oude man ontmoet die op de ouderlijke plantage in Yekana heeft gewerkt en hem heel wat informatie kon geven over de actuele toestand aldaar.

De motorrijders kijken wel even beduusd wanneer we hen meedelen dat we naar Lokutu willen terugkeren. Blijkbaar vinden zij onze reis een fijne uitstap en keken ze er al naar uit om tot in Djolu verder te reizen. Mr. John met wie ik al sinds Lokutu een Siamese tweeling op de motor vorm, vindt het in elk geval erg jammer dat de missie niet helemaal tot een goed einde kan worden volbracht. Vooraleer we echter kunnen vertrekken moeten er eerst nog enkele problemen met de motoren worden opgelost. Een van de machines wil maar niet starten en er komt nog heel wat gesleutel aan te pas om het euvel te verhelpen. Gelukkig hebben onze motards toch enig gepast gereedschap bij en bovendien gaat John er zich persoonlijk mee bemoeien. Eindelijk komt er toch beweging in de zaak en even later staan we helemaal klaar in de startblokken. Wanneer ik, alvorens mijn plaats op de duo-zit in te nemen, even het gezelschap eens overschouw merk ik op dat één van onze piloten alvast de nodige inkopen voor zijn middag- (of avondmaal) heeft gedaan. Er bengelt achteraan aan de bagagedrager een bij de poten vastgebonden levende kip. Voor onze motard betekent dit de garantie op een verse maaltijd later op de dag maar voor de arme kip wordt het een lijdensweg. Het is uiteindelijk al ver over tienen wanneer we de haveloze missiepost van Yahuma buiten stuiven. Deze keer hebben we geluk met het weer. Het heeft de voorbije nacht niet of nauwelijks geregend en vandaag blijft het droog. Alles loopt lekker maar plots worden we er toch weer aan herinnerd dat het gevaar vaak in een klein hoekje zit. Wanneer we een dorpje binnen rijden wordt het paadje dat we volgen meestal langzaam breder en de ondergrond meer zanderig. Bovendien is er dan ook al wat meer leven te bespeuren. Bij één zo’n passage draait Mr John, zoals het hoort, de gashendel helemaal open en we vliegen gezwind over de langzaam breder wordende zandstrook.

We hebben het eigenlijke dorp echter nog lang niet bereikt wanneer , net voor onze wielen, een klein zwart varkentje uit het struikgewas tevoorschijn schiet. Alles gebeurt in een fractie van een seconde. Met remmen en een fikse ruk aan het stuur kan John het dier gelukkig toch nog ontwijken al gaan we wel bijna helemaal onderuit. Als bij mirakel komt de zwalpende motor terug recht maar we hadden net zo goed een flinke buiteling kunnen maken en dan waren de rapen gaar ! Er wordt echter niet getalmd en dus snellen we verder over het paadje door de betoverend mooie groene corridor, dwars door het woud. Bij zo’n rit is het trouwens ook wel uitkijken geblazen voor boomstronken, takken en allerhande andere plantenstengels die zich op manshoogte door de lucht kronkelen en je zo een paar flinke meppen kunnen meegeven. 

Onderweg van Lobolo naar Yahuma ( video J. Guibert)

Het ruige terrein waarover wij ons moeten verplaatsen eist dan ook zijn tol van de motoren. Terwijl wij zo dwars door het regenwoud hossen wordt ons elan enkele keren gebroken door een afgelopen ketting en andere kleine pannes. Het wordt mij wel steeds duidelijker dat Mr. John deze route niet alleen kent als zijn broekzak maar dat hijzelf blijkbaar heel bekend is bij de bevolking van de paar dorpjes waar we doorrijden en ook een enkele keer halthouden. Bij één zo’n tussenstop merken John en ik dat onze achterband zoetjesaan leegloopt en het niet lang meer zal duren voor we op de velg zitten. We kunnen de binnenband vervangen maar Jean, die in België een handel in auto-onderdelen drijft, heeft een spuitbus mee waarmee we de boel tijdelijk kunnen herstellen zonder dat er enig gesleutel aan te pas komt. Tijdelijk blijkt echter wel zeer tijdelijk te zijn want amper enkele kilometers verder moeten we al een 2e dosis “vloeibaar rubber” toedienen. En dan, zo’n 20km voorbij Mosité, net wanneer we de bewoonde wereld weer gaan binnenrijden, blaast de band zijn laatste adem uit. In deze omgeving staan nog enkele oude koloniale huizen die eens toebehoorden aan de personeelsleden van de grote palmolieplantage die hier vroeger floreerde. Het toeval wil dat we “platvallen” net voor zo’n woonst. Het duurt niet lang of de huidige bewoners staan zich voltallig rondom ons te verdringen. Terwijl John en zijn maten aan de depannagewerken beginnen informeert Axel eens bij de bewoners naar de geschiedenis van het huis.

Naar verluidt dateert de woonst van 1911 en was het in latere jaren eigendom van de palmolieverwerkende maatschappij die hier eertijds in de regio actief was. Het inmiddels door de tand des tijds reeds aardig afgeknaagde gebouw wordt nu bewoont door een veelkoppige familie waarin zo te zien alle generaties vertegenwoordigd zijn. Ondertussen blijkt dat wij onze lekke band eigenlijk vervangen door een reserve-exemplaar waarvan de feitelijke houdbaarheidsdatum zo te zien ook al lang verstreken is. Wij kunnen dus enkel maar hopen dat er nog genoeg stevigheid inzit om zonder verdere problemen tot in Lokutu te geraken. Na de herstellingswerken beginnen wij onder de eerste regendruppels van de dag vol goede moed aan de laatste etappe. Gelukkig blijft het dit keer bij een malse regenbui. Even voor 17h rijden wij vermoeid maar tevreden triomfantelijk Lokutu binnen en zetten meteen koers naar de plaatselijke nganda voor een welverdiende verfrissing. Voor Axel, Jean, Robert en mezelf is nu het moment aangebroken om onze dankbaarheid aan de chauffeurs te betuigen en dus laten we onmiddellijk enkele flessen bier aanrukken die onverwijld en in recordtempo worden geledigd. Goed geluimd begeeft de hele bende zich een uur of twee later naar de oude missiepost van de Montfortanen waar wij, na het regelen van nog enige matabish, definitief afscheid nemen van onze trouwe compagnons de route. Blijkbaar zijn we wel net op tijd “geland” want tegen de tijd dat we het avondmaal hebben genuttigd is het alweer volop aan het regenen.

mijn chauffeur John en ik bij onze aankomst in Lokutu (Foto E. merveillie)

Na één overnachting verlaten we Lokutu richting Kisangani. Dat betekent dat we opnieuw voor enkele uren de Congostroom op moeten teneinde de afstand naar Isangi te kunnen overbruggen. Dit keer varen we stroomopwaarts en dus wordt er een krachtige motor op de prauw gemonteerd. (40 PK in plaats van de 15 PK tijdens de heenreis). Onze boordkapitein luistert naar de bijnaam “cent kilos” en is gebouwd als een Hercules. Voor het vertrek, bij het in gereedheid brengen van de prauw, voert de luidruchtige kerel een hele show op voor zijn vrienden die hem zijn komen uitwuiven. Ik hoop maar dat hij zijn stiel kent want het personage boezemt me eerlijk gezegd niet veel vertrouwen in. Hij lijkt mij het soort branieschopper die in staat is om onverantwoorde risico’s te nemen. Gelukkig zijn de weergoden ons gunstig gezind. Het is een prachtige, zonovergoten dag en de temperatuur loopt al snel hoog op. Gedurende de hele vaart hebben we de zon pal in het aangezicht. Goed insmeren is dus de boodschap! Ons boottochtje verloopt vlekkeloos en iedereen zit er min of meer ontspannen bij wanneer plotseling de buitenboordmotor aan het sputteren gaat en er enkele seconden later helemaal de brui aan geeft. Een doodse stilte treedt in en de prauw die onmiddellijk door de stroming wordt gegrepen begint prompt af te drijven. “Dit is wel iets erger dan een lekke band”, becommentarieert Robert droogjes de situatie. Ondertussen slaat bij mezelf de schrik om het hart. Aangezien ik niet kan zwemmen en dus helemaal niet wat je noemt een “waterrat” ben , ervaar ik de toestand als zeer gevaarlijk. Gelukkig worden mijn gebeden verhoord. Tot mijn grote opluchting krijgt “cent kilos” de motor snel weer aan de praat en kunnen we de juiste koers hervatten. Het hele voorval duurt amper enkele minuten maar het scheen mij een eeuwigheid! Het valt mij trouwens ook op dat vanaf dat ogenblik onze kruissnelheid merkbaar lager ligt dan voorheen. Na zo’n 6 uur varen kunnen we tenslotte toch veilig in Isangi aanmeren. Het is de hele dag erg warm geweest en ik voel mij zowat als een gekookte garnaal. Enige verfrissing is dus meer dan welkom. Terwijl wij gezamelijk uitpuffen op het kleine terras van de binnenplaats van de missiepost, gaat het bier er echter zo rijkelijk en vlotjes in dat de alcohol me al snel naar het hoofd stijgt. Het levert me een rusteloze nacht op. Bovendien is het ook de eerste keer dat de warmte mij bij het inslapen werkelijk parten speelt. 

Het laatste avondmaal in Yahuma ( Foto J. Guibert)

Kapitein "100 kilos" houdt er de vaart in (Foto A. Vermeesch)

De schooljeugd van Isangi ( Foto E. Merveillie)

De volgende ochtend staat iedereen na het ontbijt al vertrekkensklaar voor de verplaatsing naar Kisangani als Axel tot de vaststelling komt dat de dieseltank van onze jeep zo goed als leeg is. Bij de heenreis vanuit Kisangani hadden wij het voertuig nochtans met een halfvolle tank hier in de missiepost van Isangi achtergelaten. Iemand moet dus de brandstof hebben gestolen. Het voorval veroorzaakt een kleine rel met Abbé Jean Pierre want wij zijn niet bereid om extra te betalen voor nieuwe diesel. De Abbé heeft echter ook niet veel zin om onderweg een panne te riskeren en dus gaat hij maar op zoek naar de nodige dieselvoorraad. Het hele incident bezorgt ons natuurlijk weer heel wat vertraging op het voorziene schema maar uiteindelijk komt alles in orde. Met behulp van een doormidden gesneden plastieken drankfles en een sok worden op ambachtelijke wijze enkele jerrycans diesel in de tank van de jeep gekieperd. Eenmaal deze operatie beëindigd zijn we klaar voor de oversteek met de bac. De aanlegsteiger van de veerboot bevindt zich pal naast het terrein van de missiepost, ver hoeven we dus niet te lopen. Aan de overkant aangekomen zetten we onmiddellijk onze weg verder. De eerste bestemming van de dag is Yangambi waar we het herbarium van het INERA (Institut National pour l’Etude et la Recherche Agronomique) gaan bezoeken. Dit in 1933 door de Belgen opgerichte instituut dat wereldwijde bekendheid genoot als het INEAC is nog slechts een schim van wat het eens is geweest. Het grote centrale gebouw waar de directeur zijn kantoor houdt ziet er aan de buitenkant nog wel redelijk goed bewaard uit maar binnenin is het de gebruikelijke ruïne. Wij moeten 2 hoog de trap op waar ons gezelschap wordt ontvangen in een kaal, grijs bureau met wat vermolmd meubilair en een oeroude, mechanische schrijfmachine als enig administratief ornament. De directeur is blijkbaar niet aanwezig maar we kunnen hem kennelijk wel iets verderop in zijn woning gaan opzoeken. De man die ons zeer gastvrij ontvangt, blijkt te zijn gehuisvest in een best nog goed onderhouden koloniale villa met achteraan een ronduit adembenemend mooi panorama over de Congo stroom en het oerwoud. Na het nuttigen van

een biertje en de gebruikelijke vriendschappelijke babbel hebben wij eindelijk de nodige toelating op zak voor ons plaatselijk bezoek. Vooraleer wij ons naar het herbarium begeven gaan we echter eerst nog even een kijkje nemen bij het vroegere guesthous. Een plaats waar Jean tijdens zijn jeugd in gezelschap van zijn ouders menig weekend heeft doorgebracht. Het danspaviljoen, het zwembad en de douches, het staat er nog allemaal maar wel in een uiterst belabberde toestand. Naar men ons vertelt is de eveneens in verval geraakte theaterzaal nog wel in gebruik voor de organisatie van eventuele lokale plechtigheden. Terwijl wij rustig op de site rondwandelen worden wij plots aangesproken door een schriel heertje dat ik eventjes tevoren van in de verte had zien komen aanfietsen. Hij brengt ons het onzalige nieuws dat wij naar het plaatselijke DGM-bureau worden gesommeerd. Ik dacht al dat het hier allemaal iets te vlot verliep! Even later bevindt ons voltallig gezelschap zich in een klein kamertje van een oude koloniale woning. De chef van de DGM is blijkbaar vastbesloten om ons “the complete works” te bezorgen. Over de gammele tafel die tussen ons in staat, heeft hij alvast de Congolese vlag gedrapeerd en aan de muur achter hem hangen twee vergeelde foto’s: 1 van President Kabila en 1 van de Gouverneur van de Province Oriëntal. Zelf zit hij ons met een plechtige kop aan te staren en eist in niet mis te verstane bewoordingen onze paspoorten op. Na wat geblader begint hij die één voor één minititeus over te pennen. God mag weten waartoe dit allemaal moet dienen. Maar dan komt de langverwachte aap uit de mouw. Er moeten kosten worden betaald. Axel duwt de man onze brief van het Provinciegouvernement onder de neus. Dit document dat in Kisagani een halve dag heeft gekost om het te bemachtigen zou ons een vrijgeleide moeten garanderen om zonder problemen overal te kunnen gaan en staan en foto’s te nemen. Al wordt er wel een uitzondering gemaakt voor alles wat de “sécurité nationale” aanbelangt. De interpretatie van deze zeer vage definitie wordt geheel aan onze eigen appreciatie overgelaten wat uiteraard dan weer de DGM en andere officiële instanties de nodige “handelingsvrijheid” verzekert.

Ilondo, een vissersdorp tussen Isangi en Lokutu ( Foto E. Merveillie)

In elk geval is onze gesprekspartner allerminst onder de indruk. Abbé Jean Pierre belt zelfs naar onze contactman op het Ministerie te Kisangani maar “Mister DGM” weigert fijntjes om zijn superieur te woord te staan. “Je suis pas autorisé pour prendre votre téléphone”, verklaart de kerel met uitgestreken gezicht. Nu wordt het Jean en Robert echt teveel. Robert springt vloekend recht en buldert dat hij het hele gedoe kotsbeu is terwijl hij woedend een handvol dollarbiljetten voor de neus van de DGM-man op tafel smijt. Dat geeft echter niet echt het gewenste effect want die wordt nu pas ècht pisnijdig. Axel, de Abbé en ik beseffen dat onze twee vrienden best zo snel mogelijk naar buiten worden geloodst zodat de gemoederen wat kunnen bedaren. De man eist maar liefst 20$ per persoon voor wat hij als “des frais techniques” omschrijft! Uiteindelijk wordt er na het nodige gepalaver 5$ per man betaald en kunnen we, lachend nagewuifd door de plots heel wat beter gemutste DGM-agent, onze weg voortzetten. De ontvangst die ons in het herbarium te beurt valt staat in schril contrast met de voorafgaande ontmoeting met de officiële instanties. De mensen die hier werken zijn blij dat er interesse is voor hun werk en tonen ons trots de resultaten van de saneringsoperatie die hier aan de gang is. Alle gedroogde planten die hier sinds 1933 worden bewaard krijgen één voor één een nieuwe bewaarmap en worden voorzien van een legende met vermelding van de soort, collectiedatum en vindplaats. Nadien worden deze stukken zelfs gedigitaliseerd. Dat willen wij toch eens zien en dus wordt even later de gesofisticeerde scanmachine binnengerold. Het enthousiasme waarmee deze mensen hun taak uitvoeren is een bemoedigende ervaring.

Het personeel van de INERA te Yangambi  (Foto E. Merveillie)

Naar verluidt wacht men op een vervangstuk en hier kan dat dagen, weken, ja zelfs maanden duren! Er zit dus niets anders op dan de jeep hier achter te laten, ons met een prauw te laten overzetten en dan ter plaatse nieuw vervoer zien te vinden. Even later gaan we dan ook gezamelijk met pak en zak scheep in één van de prauwen die langs de oever van de rivier gemeerd liggen. Drie roeiers, twee vooraan en 1 achteraan sturen het bootje. De Lindi is dan misschien maar een bijrivier van de Congo, het is toch nog altijd een machtige waterloop. Er staat hier een goed zichtbare en heel sterke stroming. De oversteek gebeurt dus niet in een rechte lijn. De roeiers peddelen de prauw eerst een heel eind langzij de oever stroomopwaarts alvorens het bootje naar het midden te sturen om ons vervolgens, gebruikmakend van de sterke stroming, diagonaal naar de overkant te laten afdrijven. Het peddelen vergt van de mannen duidelijk heel wat spierkracht en behendigheid waar ik met bewondering naar kijk. Alles verloopt prima maar eens de overkant bereikt gaan de poppen aan het dansen. Wij worden er opgewacht door een hele meute taximoto’s. Vier gestrande bleekscheten die uit de brand moeten worden geholpen: niemand wil zo een gelegenheid laten voorbijgaan! Nog voor wij de kans krijgen om goed en wel voet aan wal te zetten zijn er al enkelen met onze bagage aan de haal en bezig met die achterop hun brommers te binden. Daar is de concurrentie het echter duidelijk niet mee eens en er ontstaat een heus gevecht om onze klandizie. Temidden dit krakeel proberen Axel en ik ondertussen te telefoneren naar de eigenaar van de Bamboe Palace. Deze eettent wordt uitgebaat door een Belgische oud-para en zijn Congolese echtgenote en ligt ongeveer halfweg de Lindi en Kisangani. Het plan is om met de taximoto’s tot daar te rijden en vervolgens vandaaruit de Procure in Kisangani te contacteren. Terwijl Axel en ik met de mobiele telefonie sukkelen probeer ik toch nog mijn bagage in de gaten te houden. In het geharrewar heb ik vooral oog voor mijn rugzak omdat deze mijn geld en papieren bevat maar ondertussen ben ik wel het spoor bijster van mijn andere reistas. 

Aan de oever van de Lindi (Foto E. Merveillie)

Het is duidelijk dat hier met de hulp van onder andere de Nationale Plantentuin van Meise goed werk wordt geleverd! Wij nemen afscheid van deze gedreven en hartverwarmend vriendelijke INERA-ploeg met de obligate groepsfoto.

Er rest ons nu nog enkel een laatste non-stop rit tot in Kisangani. Daarbij moeten we wel nog 2 hindernissen overwinnen. Een van de bruggetjes die we gaan over steken is al geruime tijd ingezakt en dus moest er worden geïmproviseerd. De mensen die in de nabijheid wonen hebben een vlot gebouwd dat sterk genoeg is om er een voertuig mee naar de overkant te trekken. Daarvoor moet je echter wel met de jeep eerst een korte, steile helling naar beneden en vervolgens bij het oprijden van het vlot goed uitkijken dat je met de wielen op de juiste planken terechtkomt. Aan de overkant moet dan weer vol gas worden gegeven om de steile oever weer op te geraken. De bewuste brug is al jaren stuk en ik heb zo’n vermoeden dat de mensen hier echt niet op de reparatie ervan zitten te wachten. Met hun zelfgefabriceerde overzetboot kunnen ze immers regelmatig een cent verdienen. Op de heenreis zijn we er probleemloos overgeraakt en ook nu verloopt alles prima zodat we vrolijk kunnen doorstomen tot aan de Lindi. Deze bijrivier van de Congostroom is de de laatste waterbarrière waar we over moeten voor we Kisangani kunnen bereiken. Daar aangekomen wacht ons echter een onaangename verrassing. Bij onze aankomst aan de oever van de Lindi zien wij de bac aan de overkant van de rivier liggen. Conform het gebruik laten we dus enkele keren de claxon schallen om de kapitein van onze aanwezigheid op de hoogte te stellen. Aan de overkant komt er echter blijkbaar geen beweging in de zaak. Nochthans zien wij heel wat volk aan de waterkant rondlopen maar ook onze verdere pogingen blijven zonder gevolg. Na een tijdje valt het ons ook op dat er heel wat prauwen heen en weer varen tussen de twee oevers. En, ja hoor! Even later vertelt één van de omstaanders ons doodleuk dat de bac in panne ligt en dat men er geen flauw idee van heeft wanneer die hersteld zal zijn.

Chaos aan de Lindi ( Foto E. Merveillie )

Bovendien is ons gezelschap door de algemene verwarring in verspreide slagorde geraakt. We krijgen amper de kans om onze bestemming af te spreken of de eersten scheuren er al vandoor. Iedereen is al aan de einder verdwenen wanneer ik met de brommer waarop mijn rugzak is vastgebonden de achtervolging kan inzetten. Mijn andere reistas heb ik nog net zien vertrekken met een andere taximoto zonder passagier en hoop van harte dat die ook de juiste richting uitstuift. Zelf ben ik blijkbaar met de bagage van iemand anders op stap. Bij het vertrekken duwt mijn chauffeur mij een groene bagagezak in de handen en nog voor ik goed op de brommer zit, trekt hij snoeihard op en denderen we al over de aardeweg richting Kisangani. Terwijl de kerel onverdroten doorvlamt hou ik me met mijn ene arm om zijn middel vast terwijl ik met de andere uitgestrekt arm met al mijn krachten de bewuste groene reiszak vasthoudt. Een inspanning die al gauw pijnlijk voelbaar is. Het is dan ook een hele opluchting wanneer ik na ettelijke penibele kilometers de anderen nabij het Bamboe Palace terugzie. Daar is men al met kwistige hand matabish aan het uitdelen en ook dat zorgt binnen de kortste keren voor tumult onder de motorrijders. Bovendien is er ook nog de man die zonder enige passagier achterop toch mijn blauwe reiszak tot hier heeft gebracht maar nog door niemand werd betaald. De gemoederen raken aardig verhit maar uiteindelijk worden de zaken toch uitgeklaard en kunnen we ten slotte allen tot rust komen. Iedereen is er het over eens dat er voldoende commotie is geweest voor één dag en daarom besluiten wij om ter plekke iets te eten en te drinken maar eerst regelen we wel nog telefonisch een jeep die ons vanuit de procure van Kisangani zal komen ophalen. In afwachting van onze taxi-jeep nemen we plaats aan de tafel die is opgesteld aan de boord van de rivier. Na het brousse-dieet van de voorbije dagen laten we het ons hier goed smaken. Dit is immers een Belgo-Congolese tent en dus is er zowaar friet en biefstuk te krijgen. Wij hebben eveneens Abbé Jean Pierre aan de feestdis uitgenodigd. De brave man is immers jarig en binnen enkele dagen viert hij zijn 25-jarig priesterschap waarvoor hij op de missie van Isangi in de bloemetjes zal worden gezet. De Abbé is voor een Congolees een eerder ongebruikelijk zwijgzaam man,eigenlijk een beetje een sfinx die mij niet gemakkelijk te doorgronden lijkt. In elk geval hebben wij van zijn diensten niet te klagen gehad en heeft hij op de cruciale momenten ons vertrouwen niet beschaamd. Dat is althans mijn persoonlijke indruk. Axel die optreedt als onze leading man en schatbewaarder zal de Abbé wellicht juister weten in te schatten vermits hij diegene is die er onze zaken moet mee afhandelen. Na de maaltijd “by the riverside” verkeert iedereen in een oppperbest humeur. De vanuit Kisangani gestuurde jeep is amper groot genoeg om ons hele gezelschap plus de bagage te vervoeren maar het lukt. Daarvoor moet Axel zich echter wel achterin in de laadruimte tussen de reistassen wurmen. Het is al bijna middernacht wanneer wij in de Procure een punt kunnen zetten achter alweer een bewogen dag in Congo. We krijgen er tijdens de nacht nog een onweer bovenop. De venster van mijn kamer sluit bovenaan niet goed en met elke krachtige windvlaag komt er een gulp water tot bijna halfweg de kamer binnengegutst. Ik moet zelfs even uit bed om mijn spullen te verzetten want er begint zich al een kleine plas te vormen. Uiteindelijk val ik ,overmand door de vermoeidheid, ondanks alle donder en bliksem toch in slaap. Er resten ons nu nog twee dagen om wat rond te struinen in Kisangani. Daarna is het Kisangani – Kinshasa onmiddellijk gevolgd door Kinshasa- Brussel! 

Bij de Wagenia nabij Kisangani ( Foto E. Merveillie)

Jean en Robert gaan samen op stap om nog enkele memorabele plaatsen uit Jeans jeugdjaren te bezoeken. De eerste avond van ons verblijf in Kisangani heeft Jean zich al van het telefoonnummer van een taximoto verzekerd. Het nodige vervoer is dus snel geregeld! Zelf vergezel ik Axel voor een korte wandeling en enkele boodschappen. Na ons bezoek aan de Airtel-winkel waar wij beiden de nodige beléénheden aankopen gaan we opweg voor het meest interessante deel van onze kleine stadsexcursie: het Congo Palace Hotel. Daar hebben er zich niet alleen met de gijzelingen tijdens de Simba-opstand van 1964 dramatische momenten afgespeeld maar ook in een meer recent verleden heeft het hotel in de vuurlijn gestaan. Enkele muren vertonen zelfs nog de sporen van de beschietingen. Tijdens de woelige jaren tussen 1997 en 2003 werden er in Kisangani immers door de Ruandezen en de Oegandezen, die elke een verschillende Congolese rebellenbeweging steunden, wel drie stadsoorlogen uitgevochten. Hierbij verleende Oeganda zijn diensten aan het “Rassemblement Congolais pour la Democratie –Kisangani” beter bekend als het RCD-Kisangani van Wamba-dia-Wamba, terwijl de Ruandezen het RCD-Goma van Emile Ilunga steunden. In 2000 leverden deze partijen gedurende 6 dagen en nachten slag om de stad. Een gebeurtenis die nu lokaal bekend staat als “la guerre de six jours”. Zoals altijd werd de burgerbevolking het grootste slachtoffer van al dit wapengekletter. Het gebouw heeft duidelijk zijn beste tijd achter de rug. Een van de bewakers vertelt ons dat het momenteel wordt bewoond door gewone huisgezinnen maar dat er ook plannen bestaan om het hotel te restaureren en opnieuw te openen. Dat betekent dan wel dat alle gezinnen die er nu nog een onderkomen hebben gevonden plaats zullen moeten ruimen en dat lijkt mij voor deze mensen nu ook niet echt een prettig vooruitzicht. Op de eerste verdieping waar vroeger de bar was is er nu een nachtclub gevestigd waar we ook eens onze neus binnensteken. Afgezien van enkele flauwe, gekleurde flikkerlichten is het hier pikdonker. Ondanks de donkere omgeving kunnen wij op een van de muren nog net een wandschildering ontwaren die Wageniavissers afbeeldt. Er wordt muziek gespeeld en er zijn blijkbaar toch enkele mensen aanwezig. “La nuit, ça pompe ici!” lacht onze gids veelbetekenend. Vanuit deze dancing kan je op een terras komen dat uitkijkt over de stad. Daar drinken we een biertje met onze gids en enkele van zijn vrienden die ons zijn gevolgd. Een van hen bezorgt me zelfs nog wat informatie waar ik in opdracht van Cathy, een Congolese vriendin van mij, naar op zoek was. De man heeft nog de Griekse handelaar Mikilides gekend en weet mij te vertellen dat diens vroegere handelspand nu onderdak biedt aan het IPP wat staat voor het Institut pour la Préparation Professionel. Daarmee heb ik mijn 2e brok informatie verzameld. Tijdens onze allereerste dag in Kisangani had ik immers al de kans gegrepen om samen met één van de paters van de Procure een bezoekje te brengen aan de gebouwen van de CRISTALEAU. Deze vroegere fridsdrankenfabriek was tot voor de rampzalige Zaïrisering eigendom van haar tot Belg genaturaliseerde Griekse vader. Cathy zelf is hier in Kisangani geboren uit een Congelse moeder van de plaatselijke Lokele-stam en haar Griekse vader wiens eigen vader al sinds 1920 in de streek van Kisangani handel dreef.

Yangambi, oerwoud zo ver het oog strekt ( Foto E. Merveillie)

Met de prauw over de Lindi (Foto E. Merveillie)

Abbé Jean Pierre en zijn "kudde" in Lokutu (Foto E. Merveillie)

Terwijl Axel zich gezellig met onze gastheren onderhoudt zit ik met dat alles zo wat in mijn eigen gedachten verzonken. Naarmate de tijd verstrijkt moeten we steeds verder met de stoelen opschuiven om uit de alles verzengende zon te kunnen blijven. Het is nu tussen 13h en 14h en werkelijk bloedheet. Voor Axel en ik afscheid nemen van het gezelschap voeren wij nog even een kort gesprek met een Congolese dame die in Luik heeft gestudeerd en nu terug is om haar verworven kennis ten dienste te stellen van het bestuur van de stad Kisangani. Wij wensen haar veel succes. Op de terugweg naar de Procure is het pas echt goed te merken hoe warm het wel is. Bij elke voetstap gaat het zweet nog rijkelijker stromen. Een beetje rust en afkoeling zal welkom zijn. Onderweg kopen we nog snel even enkele flessen water en koekjes en dan is het tijd voor een siëste. De verkoeling komt er rond 16h met een hevige regenbui. 

 

Bij het avondeten vind ik onze vrienden Jean en Robert terug en verneem dat hun “ommegang” door Kisangani met uitstap tot aan de Tshopo goed is verlopen. Hier en daar was er wel het gebruikelijke protest tegen het nemen van foto’s maar ze hebben al met al een probleemloos parcours gereden. Verder verneem ik aan tafel ook dat we later deze avond zijn uitgenodigd op een afscheidsplechtigheid van een Nederlandse missionaris die er hier na zo’n 40 jaar missioneringswerk een punt achter zet. Even later zitten we dan ook allemaal bijeen op de binnenplaats van de Procure waar we kennis maken met de tengevolge van een kortgeleden CVI toch wel redelijk zwaar gehandicapte en aan een rolstoel gekluisterde missiepater. In zijn toestand had ik het hier al veel eerder voor bekeken gehouden! Alvorens de aanwezigen de aanval op de drankjes en de hapjes kunnen inzetten, moeten er echter eerst enkele Bijbelse teksten worden gedebiteerd. Even vrees ik zelfs dat het hierbij zal blijven maar uiteindelijk vindt ook de Bisschop dat er voldoende vroomheid ten toon is gespreid en geeft hij persoonlijk het startschot tot de “charge” op de buffettafel. De voorzienigheid kent echter geen medelijden met de feestvierders en omstreeks 21hh30 moet iedereen vluchten voor nog maar eens een tropisch onweer. Daarmee zit de dag er op.

Voor de poorten van de Cristaleau, de vroegere ijskreem en frisdrank producent  ( Foto  E. Merveillie)

Operation Poto poto tussen Lobolo en Yahuma  ( Foto E. Merveillie)

 Chef van de Wagenia ( Foto E. Merveillie

We beleven vandaag onze laatste dag in Kisangani. Morgen hoeven we niet mee tellen want die staat volledig in het teken van de terugreis. Ter afronding van ons verblijf in “la Ville Martyre”, zoals de 3e grootste stad van Congo gemeenzaam wordt genoemd, staat een bezoek aan de Wagenia op het programma. Hierbij zullen wij worden vergezeld door enkele mililtairen van de 15e Wing van de Belgische luchtmacht. Zij voeren hier in het kader van de MONUSCO vluchten uit met de bekende C-130 vrachtvliegtuigen. Axel, die tijdens zijn beroepscarrière kolonel was bij diezelfde 15e Wing en ook vaak in Congo heeft gevlogen, heeft gisteren hun Commandant gecontacteerd en voorgesteld dat de mensen die nog niet de kans hadden gekregen om de Wagenia te bezoeken met ons zouden meegaan. Zo vernemen wij ook dat net vandaag de Commandant wordt afgelost en ons viertal meteen ook een uitnodiging voor het afscheidsfeest op zak heeft. Maar eerst dus het bezoek aan de Wagenia. Het busje met de miltairen meldt zich op het afgesproken uur aan op de Procure en na een hartelijke begroeting gaan we samen op stap. Het is maar een korte verplaatsing maar door wegenwerken moeten wij de laatste kilometer toch nog te voet wandelen. Niemand vindt het erg want dat geeft ons de gelegenheid om onze ogen beter de kost te geven. Nadat de plaatselijke Abbé ons heeft vervoegd kan de hele bende verder doorwandelen naar de stroomversnellingen aan de rivier waar de Wageniavissers hun trechtervormige vissersfuiken aan de van boomtakken gebouwde staketsels hebben vastgemaakt. De mannen balanceren hoog op het staketsel en af en toe duikt er ééntje in het kolkende water om een fuik leeg te maken. De Wagenia zijn misschien wel de bekendste etnische groep van heel Congo. Zij werden reeds uitvoerig beschreven in de reisverhalen van Stanley die wellicht de eerste westerling was die hen heeft ontmoet.

Later werden zij zowel tijdens de koloniale tijd als daarna in vrijwel elke toeristische of andere promotiecampagne over Congo of Zaïre prominent opgevoerd. Dat neemt allemaal niet weg dat een bezoek ter plaatse echt wel indruk maakt. Wij stappen behoedzaam over de rotsblokken langs de oever tot op de plaats waar wij zullen worden overgezet naar het eilandje waar de chef de tribu woont met zijn echtgenotes en voltallige kroost. Naar men ons uitlegt verblijft het stamhoofd op het eiland bij wijze van beschermingsmaatregel. Op deze wijze is hij immers beter behoed voor eventuele vijanden. Ik had er niet echt op gerekend dat ik weer eens het water op zou moeten maar blijf positief tot ik opeens de prauw die ons zal overzetten in de gaten krijg. Je kan het eigenlijk nauwelijks nog een prauw noemen. Een drijvend stuk wrakhout lijkt mij een betere omschrijving. De rand van het vaartuigje komt nauwelijks boven het wateroppervlak uit. De groep wordt in twee keren overgezet. Ook ik zal toch de overzet wagen al zet ik met de schrik in de benen voet in de holle boomstam. Het worden zowat de meest angstige 10 minuten uit mijn leven (in totaal dus 20 want straks moeten wij nog terug). Ik zit op mijn knieën in het water dat al in het bootje staat en nog altijd verder blijft binnensijpelen terwijl achter mij een Wagenia met een roestig vuilnisblik water zit te hozen. Het hele ding is zeer onstabiel en terwijl ik mij krampachtig aan de boorden vastklamp voel je zo dat bij de eerste beste bruuske beweging de hele handel onmiddellijk gaat kapseizen. Ik slaak dan ook een zucht van verlichting wanneer wij heelhuids op het eiland voet aan wal kunnen zetten. Daar gaan wij op audiëntie bij de chef. Wij moeten echter wel eventjes geduld oefenen want alvorens hij ons kan ontvangen moet hij zich eerst tooien met alle tekenen en attributen die zijn status van chef coûtimier der Wagenia bevestigen. Wanneer hij buitenkomt blijkt dat elk contact via een woordvoerder moet verlopen. Zelf zegt de chef geen woord en blijft er uiterlijk helemaal onbewogen bij. Voor mij zijn de 2 oude medailles die hij om de hals draagt de meest opvallende en meest interessante versieringen die de man draagt. Het zijn exemplaren van de medailles die in de koloniale tijd door de overheid werden overhandigd aan diegenen die zij als de chef coûtumier van de stam of het dorp aanvaardde. Daarbij was het vooral belangrijk dat men de nodige coöperatie met de koloniale overheid betoonde. Het zijn deze stam- en of dorpshoofden die in de koloniale geschiedschrijving bekend staan als ”les chefs médaillés” en daar na de onafhankelijkheid vaak ook werden op afgerekend. 

Het vroegere Hotel des Chutes, in Kisangani (Foto E. Merveillie)

De vrouwen van Yahuma bereiden onze maaltijd  ( Foto A. Vermeesch)

's morgens al vroeg op weg in Yangambi ( Foto A. Vermeesch)

Nu maakt dit vroegere embleem van de koloniale macht blijkbaar deel uit van de "statiekledij" van de chef van de Wagenia. Na de begroetingen gaat hij met de tamtam zijn volk op de hoogte stellen van de komst van de mundele. Daartoe roffelt de man enkele keren op een langwerpige, holle boomstam terwijl de “woordvoerder” van dienst ons de betekenis van de doorgeseinde berichten uitlegt. Wij kunnen de lovende welkomstwoorden die hier op traditionele wijze letterlijk de lucht worden ingetrommeld enkel geloven maar het hele ritueel heeft wel iets bijzonder. Na nog een rondwandeling op dit eiland waar ooit Stanley zijn bivak heeft opgeslagen is het tijd om weer de oversteek te wagen. Tien bange minuten later ben ik weer blij om vaste grond onder de voeten te voelen. Daarmee zit de sightseeing er hier op en keren wij terug naar de Procure in afwachting van de feestelijkheden van deze avond. Die zullen doorgaan in het nabijgelegen Palm Beach hotel wat naar het schijnt het beste hotel van Kisangani is. Het ziet er in ieder geval beter uit dan het ook nabije eens zo vermaarde Hotel des Chutes waar mijn ouders ooit hun vankanties hebben doorgebracht en waarvan nu nog enkel een trieste ruïne rest. Tijd voor een feestelijke afsluiting van onze Congoreis. 

 Axel, Robert, Jean en ik instaleren  ons als eersten op het terras aan de rand van het zwembad van het Palm Beach Hotel waar wij even later worden vervoegd door de organisatoren: de mannen (en vrouwelijke medic) van de 15e Wing. Zij vertellen ons dat de afscheidnemende commandant niet van de partij kan zijn vermits hij ingevolge een vliegtuigpanne geblokkeerd zit in Kindu. Jammer voor hem maar de nieuwe commandant en de manschappen zijn vastbesloten om het niet aan hun hart te laten komen. De sfeer zit er al onmiddellijk goed in. Het zijn stuk voor stuk toffe kerels. Naast de commandowissel blijkt dat er bovendien ook nog een jarige valt te vieren. Zijn collega’s hebben gezorgd voor enkele lieftallige, Congolese schonen die hem eens goed zullen verwennen. Het hoeft dus weinig betoog dat het binnen de kortste keren een vrolijke boel wordt. Een Franstalige technicus ontpopt zich tot fuifnummer nr1 van de bende. Nadat het buffet is beëindigd en de drank al rijkelijk heeft gevloeid, duikt hij samen met een vrijwel nog slechts in Eva-pak gehulde Congolese van de springplank het zwembad in. De mooie, volgens haar eigen zeggen, quatrone zwemt als een vis en klieft met haar prachtige lijfje moeiteloos door het water. Het duurt niet lang of enkele anderen volgen het voorbeeld van het tweetal. Tegen middernacht verlaten Axel, Robert en ik deze vrolijke kermis terwijl Jean beslist om nog wat te blijven plakken. Op onze terugweg naar de Procure worden wij gevolgd en aangeklampt door één van de Congolese dames die absoluut iemand van ons aan de haak wil slaan. Aan de poort van de Procure treedt de wachter echter kordaat op en zij moet ons onverrichterzake loslaten. Een tijdje later keert ook Jean terug “huiswaarts”. ’ s Anderendaags vernemen wij van hem dat bij zijn aankomst aan de Procure de wachter kennelijk niet op post was. Er kwam immers geen onmiddellijke reactie op zijn geklop. Net toen Jean al op het punt stond om zich voor de rest van de nacht te instaleren in het lege, houten hokje van de sentinnel ging de poort gelukkig toch nog open en kon onze vriend zijn bed opzoeken. 

Videobeelden :  E.merveillie en J. Guibert

De volgende ochtend hebben wij nog net de tijd om rustig te ontbijten en alles in gereedheid te brengen voor het vertrek naar de luchthaven. Tegen het middaguur staan wij bij de chek-in en na het afhaspelen van alle nodige formaliteiten rest er ons nog enkel te wachten op het vliegtuig. Wij nemen plaats op een terras dat uitkijkt op de landingsbaan en bestellen ondertussen een drankje. De warmte en het ééntonige lange wachten zorgen ervoor dat ieder op zijn beurt indommelt. Omstreeks 15h is het dan zover en stijgt de Airbus van CAA op. Vaarwel Kisangani! Nog diezelfde avond nemen wij in Ndjili de vlucht van Brussel Airlines naar Zaventem waar wij op het voorziene uur landen. Ik ben alweer een Congo-ervaring rijker. Het was reeds mijn 7e bezoek aan het land waar mijn ouders, nu bijna 60 jaar geleden, als pasgehuwden ooit het geluk gingen zoeken maar het blijft voor mij nog steeds een fascinerende en met niets te vergelijken belevenis. Op naar de volgende !!

Reactie plaatsen

Reacties

Nerinckx
5 jaar geleden

Ben eveneens liefhebber van het mooie Congo.
Wij gaan bijna jaarlijks naar Kisangani.
www.viacongobelge.be