Het Vlaamsch in den Kongo

(illustratie uit “Ons volk Ontwaakt” 7/09/1912 ; vlnr : V. Gelders , A Van Tomme, Victor Jacobs)

 

Als zelfbewuste Vlaming in Brussel was ik een trouwe lezer van het aldaar verschijnende weekblad Brussel deze Week, ondertussen getransformeerd in Bruzz. Iedere woensdag opnieuw zorgt deze publicatie voor een hoop interessante informatie over het politieke en culturele reilen en zeilen binnen onze hoofdstad. Zo werd ooit mijn aandacht getrokken door een artikel over ene Alain Mpetsi (ondertussen reeds overleden), een Congolees die bezoekersgroepen doorheen de Brusselse Matonge gidste. Alain die in Massina (Kinshasa) geboren en getogen was maar ondertussen al jaren in België woonde en behoorlijk Nederlands sprak, gaf te kennen dat hij worstelde met de volgende vraag : " Waarom spraken de missionarissen en leerkrachten geen Nederlands in Congo tot 1960? En waarom schakelen Vlamingen nog altijd direct over naar het Frans als wij Congolezen hen aanspreken.
Nu ben ik er wel zeker van dat je vandaag de dag met het spreken van Nederlands in Congo niet ver zult komen. Het doe mij wel telkens veel plezier wanneer ik hier in België een Congolees ontmoet die Nederlands kent en ik heb er bewondering voor hoe snel sommigen het onder de knie krijgen. Wat nu de positie van het Nederlands in het Congo van voor 1960 betreft, daar zou ik wel een uurtje geschiedenisles kunnen over geven.
Volgens artikel 3 van het Koloniale Charter van 1908 heerste er in Congo taalvrijheid en zou het gebruik der talen worden geregeld door "decreten, zodanig dat de rechten der Belgen en Congolezen zijn gewaarborgd (...) Op dat gebied genieten de Belgen in Congoland, ene gelijke bescherming als die in hun land verzekerd is. Met dat doel worden decreten , uiterlijk binnen de 5 jaren na afkondiging van deze wet uitgevaardigd. (...)". Normaal hadden dus alle verworvenheden van de Vlaamse beweging ook in de kolonie moeten worden toegepast. Het duurde echter tot 1939 voor er een principiële erkenning kwam dat Nederlandstaligen het recht hadden om in hun ambtelijke correspondentie het Nederlands te gebruiken. Wee echter diegene die dat ook daadwerkelijk aandurfde, want het Frans was en bleef de taal van de gevestigde macht en dus ook de hiërarchie. Het mag dan ook niet verwonderen dat het eerste taaldecreet in Belgisch Congo er pas in 1957 is gekomen of ...49 jaar na het charter van 1908 waarin dit "uiterlijk binnen de 5 jaar" werd beloofd. Dat verhinderde echter niet dat er toch af en toe enkele stoutmoedigen waren die op de barricades klommen. Een initiatief waarvoor zij doorgaans een zware prijs betaalden. Drie voorbeelden.

 

1) EEN VLAAMS VONNIS IN DE KOLONIE

Op 7 september 1912 meldde het Vlaamse tijdschrift “ Ons Volk Ontwaakt” groot nieuws. Onder de kop “Het Vlaamsch in den Kongo” werd immers met enige fierheid bericht over het eerste Vlaamse vonnis dat in onze kolonie werd geveld. Het gebeurde in Katanga (het artikel geeft geen nadere plaatsbepaling) en de rechtbank was samengesteld uit de heren V. Gelders, plaatsvervangend rechter, A. Van Tomme, openbaar ministerie en G. Serlez, plaatsvervangend griffier. Als burgerlijke partij trad op Mr Victor Jacobs junior.
Het lijdt echter weinig twijfel dat dit taalkundig wapenfeit alleen kon plaatsvinden dankzij de gezamenlijke sympathie van de rechter, het openbaar ministerie en de burgerlijke partij voor de Vlaamse zaak . De machtige positie van het Frans in de kolonie blijkt trouwens nog uit de motivering van het vonnis dat stelde :“het feit dat de verschijnende betichte alleenlijk de Vlaamsche taal machtig is, dat in die taal verscheidene getuigen ondervraagd werden, en dat de vorderingsrede van het openbaar ministerie in het Vlaamsch werd uitgesproken, maken het der rechtbank, volgens hare meening, eene zedelijke alhoewel niet wettelijke plicht aan het gewoonlijk gebruik der Fransche taal eene uitzondering te maken.”
In zijn commentaar op dit vonnis in het “Rechtskundig Tijdschrift voor Vlaamsch België” maakte de hoofdredacteur en tevens senator , Hector Lebon (22/11/1863 - 27/10/1935) zich toen nog sterk dat de toenmalige minister van Koloniën, Renkin, in 1913 het nodige zou doen om de taalkwestie tot ieders tevredenheid definitief te regelen. Veertig jaar later was het echter nog steeds wachten op het eerste decreet.

 

2) WILFRIED BORMS IN BELGISCH CONGO

Hoe het de drie hoofdrolspelers uit 1912 verder in Congo is vergaan kan ik niet zeggen. Het lot van de oudste zoon van August Borms is echter wel uitgebreid gedocumenteerd. Wilfried Borms begon zijn carrière als adjunct-gewestbeheerder in 1938 te Dibaya (Kasaï) in wat toen nog de provincie Lusambo werd genoemd). Een half jaar later diende hij in Kanda – Kanda, steeds tot voldoening van zijn oversten. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zou echter voor een dramatische ommekeer van zijn lot zorgen.
Wilfried Borms, die doctor in de rechten was, ambieerde een koloniale loopbaan als magistraat maar op 14 mei 1940 werd zijn kandidatuur negatief beoordeeld door de districtscommissaris, een advies waarmee de Staatsinspecteur het volmondig eens was en de kandidatuur vlakaf afwees met het argument: “ De huidige omstandigheden (arrestatie en gevangenneming van vader Borms), zorgen er inderdaad voor dat het niet aangewezen is om zijn zoon plaats te zien nemen in de Congolese magistratuur”. Ondertussen was er te Kanda Kanda een nieuwe hoofdgewestbeheerder aangetreden waarmee de verhoudingen al heel snel de verkeerde kant uitgingen. Wanneer Borms, op vraag van twee Vlaamse kolonisten een proces-verbaal in het Nederlands opmaakt, wekt dit onmiddellijk irritatie op bij zijn baas die onomwonden beweert dat de beide betrokken kolonisten “primairen” zijn die zich door de persoonlijkheid van Borms tot deze weerbarstige eis hebben laten provoceren. Het eisen van een Nederlandstalige proces-verbaal was immers geen onrechtmatige eis maar zoiets werd door het Franstalige bastion van het bestuurlijk en juridisch establishment wel aanzien als kwaadwillige dwarsliggerij. Daarmee was de toon tussen hoofdgewestbeheerder Jan-Hendrik Paelinck, zelf een Vlaming overigens, en zijn ondergeschikte Wilfried Borms voorgoed gezet. Wanneer Borms op 5 december 1940 meedeelt dat hij voortaan al zijn dienststukken in het Nederlands zal behandelen, en hiervoor ook verwijst naar het fameuze art. 3 van het Koloniale Handvest, is de breuk met zijn superieur volledig en definitief. Paelinck zal vanaf dat ogenblik geen gelegenheid meer laten voorbijgaan en ook geen enkel middel meer onverlet laten om de loopbaan van Borms te fnuiken. Juridisch kon men Borms echter niet klem zetten. Men kon alleen stellen dat zolang er geen decreten waren die het taalgebruik regelden, de gewoonten moesten worden gevolgd en dus iedereen maar moest aanvaarden dat de koloniale administratie het Frans als voertaal had. Indien men dit niet deed zorgde dat immers voor problemen vanaf het ogenblik dat een officieel stuk bij het doorlopen van een administratieve of juridische procedure op het bureau van een ééntalig Franstalige terechtkwam. Geconfronteerd met “het geval Borms” herhaalde Gouverneur-generaal Pierre Ryckmans zijn standpunt dat hij reeds op 11/03/1939 had uiteengezet in een brief aan de Provinciecommissaris te Coquilhatstad naar aanleiding van twee gelijkaardige zaken. Namelijk dat, ook al diende bij officiële briefwisseling tussen leden van de administratie het recht van een ambtenaar om zijn eigen taal te gebruiken worden erkend, de tweetaligen zich toch rekenschap moesten geven van hun superioriteit ten opzichte van hun “minderbedeelde” (sic) eentalige collega's en zich in “broederlijke samenwerking” tot hen moesten richten in een taal die zij verstaan. Hij besluit letterlijk : “Ik meen dat in het belang van de dienst dat voor elke ambtenaar een gewetensplicht is.”
Hoe de zaken verder escaleerden op een manier waarbij op den duur alle redelijkheid zoek was en Wilfried Borms niet enkel werd afgerekend op zijn eigen principiële stellingname maar ook de gevolgen moest dragen van het feit dat hij nu éénmaal de zoon was van zijn vader, staat uitgebreid beschreven in een bijdrage van de hand van Bert Govaerts in het geschiedkundig tijdschrift“Wetenschappelijke Tijdingen”, nr LXVI, pp 6 -33. onder de titel “ Wilfried Borms in Belgisch Congo ; een eenmansgevecht voor het Nederlands in de kolonie?
Het einde van de historie kan ik alvast wel verklappen. Na een periode van gevangenschap die duurde van 12/06/1942 tot 28/07/1944 in respectievelijk Leopoldstad, Luebo en Elisabethstad, kreeg Wilfried Borms op 9 januari 1946 het bevel om het grondgebied van de kolonie zo vlug mogelijk te verlaten en meteen ook een eeuwigdurend verblijfsverbod in Congo en Ruanda-Urundi omdat hij, in de woorden van de Gouverneure generaal “ een bedreiging is voor de publieke orde en rust”. Jan-Hendrik (Jean) Paelinck daarentegen ontving nog vele lauweren en eindigde zijn carrière als Gouverneur van Katanga.

 

3) DESIRE BRAECKMAN en JOZEF GROOTAERT

Het standpunt dat Pierre Ryckmans in zijn brief van 11/03/1939 aan de Provinciecommissaris te Coquilhatstad uiteenzette kende alleszins geen grote verspreiding. Dat zou blijken uit het verdere verloop van de carrière van Désiré Braeckman wiens “taalgedrag” de bewuste brief had uitgelokt.
Braeckman had in tegenstelling tot Wilfried Borms wel het geluk dat zijn eerste chef (Victor Brebant) meer belang hechtte aan zijn bekwaamheid op het terrein dan aan zijn keuze van taalgebruik. Hogerop had men het echter zo niet begrepen en de districtscommissaris bleef hardnekkig voor elk blad papier dat hem werd toegestuurd een Franse vertaling eisen. Het is Braeckmans even hardnekkige weigering om hierop in te gaan en zijn vraag aan de Provinciecommissaris Henry om over de taalkwestie een principiële uitspraak te doen dat ten slotte, samen met het dossier van de intussen in Bongandanga eveneens “taalactie” voerende Jozef Grootaert, tot de fameuze brief van Gouverneur-generaal Ryckmans heeft geleid.
Van deze twee figuren is Jozef Grootaert ongetwijfeld de bekendste. Vanaf 11 september 1948 is hij magistraat benoemd te Leopoldstad en velt later in Elisabethstad op 9 januari 1952 een Nederlandstalig vonnis waarmee hij de hele Franstalige goegemeente in rep en roer brengt. In 1954 volgen er dan nog twee dergelijke vonnissen waarna hij ten slotte met de hele Franstalige juridische wereld in de clinch gaat. Een gevecht dat hij uiteindelijk slechts zal winnen op 27/06/1957, datum waarop het Hof van Cassatie het Hof van Beroep te Elisabethstad ongelijk geeft in haar stelling dat het Nederlands in rechtszaken een ongeldige taal is. Eigenlijk vijgen na Pasen want kort daarvoor, werd op 5 februari 1957 het eerste en enige decreet over het gebruik der talen bij rechtszaken in de kolonie getekend.
Minder bekend maar daarom niet minder boeiend is het wedervaren van Braeckman. Na zijn eerste aanvaringen met de Franstalige hiërarchie te Basankusu vertrekt hij op prospectie voor de aanleg van het tracé van de weg Coquilhatstad – Boende. Daar, diep in de brousse, gaat hij verder met het weinige papierwerk dat er is in het Nederlands op te stellen. Niemand neemt er aanstoot aan. Wellicht was er in die dunbevolkte, zeer moerassige en ongezonde streek gewoon weg niemand aanwezig die er zich kon aan storen! De helse klus levert Braeckman de evaluatie “élite” op maar kost hem eveneens zijn gezondheid. Wanneer hij echter tijdens een welverdiend herstelverlof in Leopoldstad een bezoek brengt aan Wilfried Borms neemt de Franstalige hiërarchie hem weer in het vizier. De volgende evaluatie wordt dan ook alras naar beneden bijgesteld.
Wegens gezondheidsredenen wordt Braeckman overgeplaatst naar een kantoorjob (oa.Politierechter) in Goma waar hij onverdroten verder doet in het Nederlands en dit tot grote consternatie van Procureur Jean de Merten. Deze laatste hoort het ook in Keulen donderen wanneer hij kennis krijgt van de door Ryckmans in 1939 reeds neergeschreven visie over de taalproblematiek. Na een robbertje bureaucratische oorlogsvoering wordt de “weerspannige” Braeckman dan uiteindelijk verkast naar Stanleystad waar hij op het districtscommissariaat een baantje krijgt als vertaler. Daar zal hij op 11 mei 1945 als plaatsvervangend Politierechter nog een Nederlandstalig vonnis vellen dat ter revisie naar de parketrechtbank wordt doorgestuurd. Verrassend genoeg krijgt hij gelijk van André Schöller die optreedt als revisierechter en bevestigd deze laatste dat Braeckman wel degelijk het recht had om het Nederlands te gebruiken. In 1946 komt er een einde aan zijn koloniale loopbaan. Désiré Braeckman krijgt eervol ontslag en wordt om gezondheidsredenen gerepatrieerd.
Eddy MERVEILLIE
Bronnen
Ons volk Ontwaakt” 7/09/1912
GOVAERTS Bert,Wilfried Borms in Belgisch Congo ; een eenmansgevecht voor het Nederlands in de kolonie?,in Wetenschappelijke Tijdingen”, nr LXVI, pp 6-33
GOVAERTS Bert,De zaak van Rechter Grootaert en de strijd om het Nederlands in Belgisch Congo, in “Wetenschappelijke Tijdingen”, nr LXVII, pp 7-46

 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.