Territoire de Madimba

Het administratief hoofdkwartier te  Madimba  (Foto E. Merveillie)

Lukaya, nabij Kinshasa ( 2 Foto's E. Merveillie)

Bwense Tombo (Territoire de Madimba – Bas Congo)

Vandaag gaan we op uitstap naar het Territoire de Madimba in Bas Congo waar we op zoek gaan naar de restanten van de in 1920 te Bwense Tombo door Jules Van Lancker opgerichte palmolieplantage annex verwerkingsfabriek. Bij deze zoektocht vertrouwen we op de aanwijzingen ons eerder verstrekt door Gerard Cappelle die in 1947 als jonge twintiger op de plantage in dienst trad. Voor we ons op de grote weg naar Matadi kunnen lanceren moeten we echter eerst nog de geseling van de onvermijdelijke files in Kinshasa ondergaan. We zitten geruime tijd vast in een gigantische wirwar van voertuigen die allen stapvoets voortkruipen. Bovendien is de straat amper breed genoeg om een jeep door te laten aangezien zowat de hele rijweg wordt ingenomen door de kraampjes van de straatventers en de voorbijslenterende voetgangers. Dat in een dergelijk mierennest de gemoederen al eens verhit kunnen geraken mag niet verwonderen. Drie auto’s verder voor ons in de file zit het er plots bovenarms op. De juiste oorzaak van het handgemeen is niet meteen duidelijk. Er lijkt een dispuut te zijn ontstaan tussen een chauffeur en iemand die als meesurfende passagier zich achteraan diens wagen had vastgeklampt. In elk geval worden er rake klappen uitgedeeld en als er zich dan ook nog enkele omstaanders mee komen bemoeien wordt de sfeer helemaal agressief. Titi, onze chauffeur, ziet gelukkig plots zijn kans schoon om het “strijdtoneel” te verlaten. Tussen 2 kraampjes door stuurt hij onze jeep van de weg af en omzeilt dankzij deze “omtrekkende beweging” achterlangs de straatmarkt traag en behoedzaam de opgewonden menigte tot we weer voldoende ruim baan krijgen en het normale traject kunnen hervatten.

Eenmaal het Territoire de Madimba bereikt, is het natuurlijk zaak om de juiste zandpiste te vinden die ons naar Bwense Tombo zal leiden. Nadat we bij monde van Titi al een eerste keer inlichtingen hebben gevraagd aan de bewoners van een kleine, langs de grote weg gelegen nederzetting gaan we iets verderop ons licht opsteken bij een meer officiële instantie. We betreden een klein geel geverfd gebouwtje waarin blijkbaar één of andere lokale adminstratie kantoor houdt. Het hokje wordt bevolkt door 2 mannen waarvan er één bezig is met op een aftandse schrijfmachine god weet wat voor staatsbelangrijk papier op te stellen. De twee heren zijn duidelijk verrast door ons bezoek en even later komt ook de plaatselijke “wijkagent” eens polshoogte nemen. Zo komen we te weten dat we enkele kilometers verderop, terhoogte van een wijde bocht, moeten uitkijken voor een lokaal marktje dat het begin van de zandpiste markeert. De aanwijzingen kloppen en een kwartiertje later hobbelen we al over het broussepad. Naast de oude palmolieplantage is er hier in de omgeving ook nog een andere plaats met een historisch verleden. Zelf blijven wij de piste rechtdoor volgen maar op enkele kilometers van Bwense kan je een zijspoor nemen dat naar Lemfu voert waar ooit een belangrijke Jezuiëtenmissie was gevestigd. Veel volk lijkt er hier echter niet meer voorbij te komen. Buiten enkele vrouwen en kinderen die met hun vracht op weg zijn naar de markt ontmoeten we enkel nog een wrakkige Peugeot waarop een hele stellage is gemonteerd en waar enkele passagiers zich aan vastklampen. Het voertuig zal weldra op kunstige wijze worden volgeladen met geoogste gewassen waarbij de stellage het stapelkunstwerk enige vastheid en stabiliteit moet bezorgen.

Op verkenning met de bewoners van Bwense Tombo (Foto E. Merveillie)

Bij het binnenrijden van het dorpje komen we eerst voorbij een schooltje dat nog maar pas lijkt opgeknapt maar dan verbleekt het plaatje zienderogen. Het hele dorp bestaat uit de bouwvallige resten van de woningen die nu al meer dan 60 jaar geleden door de Compagnie Jules Van Lancker voor de plantage-arbeiders werden gebouwd. Al wat nu nog rest van de huisjes is de in grijze betonsteen opgetrokken maar ondertussen steeds verder afbrokkelende ruwbouw. Toch zijn ze nog allemaal bewoond. Onze aankomst brengt de hele gemeenschap in beroering. Een jonge vrouw die zichzelf al direct tot hoofd van het welkomstcommité profileert, neemt resoluut de leiding van het “geleide bezoek” dat ons hier te beurt valt. Zij blijkt een goede gids want ze voert ons via een shortcut en dwars door enig broussegewas tot aan de kerk van het gehucht. Het gebouw zelf heeft de last der jaren nog redelijk goed doorstaan maar het interieur is een complete ruïne. Toch is de kerk nog altijd in gebruik en wordt buiten de diensturen ter bescherming van eventuele verdere “pilage” de poort angstvallig op slot gehouden. De mensen die hier nu wonen zijn veel te jong om de hoogdagen van de Cie Jules Van Lancker te hebben meegemaakt maar toch lijken zij mij bewust van het verleden van hun nederzetting. Uit de enkele gesprekken die we kunnen voeren valt immers duidelijk op te maken dat ze toch wel enig notie hebben van wat hier vroeger bestond en beseffen dat zij eigenlijk leven op de ruïne van wat eens een kleine, bloeiende gemeenschap was. Naast de ruïnes van enkele pakhuizen en de kleine villa waar de vroegere technicus van het bedrijf woonde, tonen zij op de rondgang ook de resten van een pompinstallatie die er ooit voor zorgde dat er vanuit het wat lager gelegen riviertje, de Tombo, water kon worden opgepompt. Iets verderop staat er ook nog een totaal overwoekerde watertank die nog net met zijn rand boven de wildernis uitkomt. We willen ook graag het huis, of wat er van rest, van onze vriend Gerard Capelle bezoeken. Wanneer we hierover verdere inlichtingen vragen krijgen we echter te horen dat het gebouw volledig is gesloopt (“door de mens of de natuur”?, vraag ik mij stilletjes af) maar dat het toch nog mogelijk is om de bewuste site te aan te tonen. Daarvoor moeten we ons dan wel eerst een eindje buiten het dorp begeven. We houden halt nabij enkele lemen hutjes naast de zandpiste en inderdaad, iets verder kan je nog de contouren zien van wat eens een gebouw is geweest. Je kan het merken omdat er zich temidden het groen een iets hoger gelegen, in een soort van een vierkante vorm gegroeide, mini-jungle aftekent met hier en daar nog een zichtbaar stuk beton. Prompt haalt één van onze begeleiders de machete boven en begint op de wildgroei in te hakken. Hij wil ons persé bewijzen dat hij ons de juiste plaats heeft aangewezen. Zijn vrienden bezweren hem echter ,en ook ons, om hiermee omniddellijk te stoppen want deze plaats schijnt bekend te staan als een geliefd schuiloord voor slangen. Aangezien ik niet erg gesteld ben op het risisco van een slangenbeet geloof ik de man graag op zijn woord zodat de ijvverige “tuinier” zijn inspanning kan staken.